alfibulletin juni2006
redactioneel
Voor jullie ligt het negende alfi bulletin met daarin nieuws van het bestuur, een verslag van de jaarlijkse alfilezing, een impressie van de dispuutbijeenkomsten, een bericht van de alfi-stuff leesgroep die sinds kort is opgericht, informatie over het naderende tweede lustrum en een bespreking van twee interessante boeken. De redactie wenst jullie alvast veel zonnige vakantiedagen toe.
bestuur
Met spijt heeft het bestuur van Benno Ticheler moeten vernemen dat hij ons als alfibestuurslid namens de faculteit gaat verlaten. Benno is bijna vanaf het begin bij alfi betrokken geweest en was een belangrijke steun voor onze vereniging. Hij heeft de facultaire website voor alfi opgezet, was jaarlijks gastheer op de faculteit tijdens de alfilezingen en actief meedenker tijdens de bestuurs-vergaderingen. Wij danken Benno voor zijn bijdrage en wensen hem een aangenaam deeltijdpensioen toe. Op initiatief van de dispuutleden is de alfiwebsite www.filosofie-groningen.nl. opgericht. Op deze site kunnen de leden al hun dispuutbijdragen plaatsen en zo ontstaat een archief van het dispuut. Naast de dispuutbijdragen is op deze site het dispuut-programma te vinden, de agenda van de leesgroepbijeen-komsten en een rubriek met boekentips. Wie nog meer ideeën heeft voor invulling van de site kan deze doorgeven aan onze webmaster, Nico Marsman. De inleiders van het dispuut worden verzocht hun bijdragen voortaan tijdig naar de webmaster te mailen zodat de overige dispuutleden deze vóór de betreffende dispuutavond van de site kunnen halen.
Om verhoging van de jaarlijkse contributie te voorkomen en meer activiteiten te kunnen ontplooien, heeft het alfibestuur de faculteit verzocht om een jaarlijkse donatie. Het alfibestuur is blij te kunnen melden dat het faculteitsbestuur dit verzoek heeft gehonoreerd. Het alfibestuur heeft enige tijd geleden het initiatief genomen tot oprichting van de alfi-stuff leesgroep voor alumni en studenten. Deze groep is inmiddels een paar keer bijeen geweest, waarvan in dit bulletin kort verslag wordt gedaan. In december 2007 bestaat alfi 10 jaar! Dit zal begin 2008 gevierd worden met weer een bundel en nog veel meer. Verderop in dit bulletin is meer informatie te vinden over de alfibundel.
alfilezing
Op 4 maart vond de jaarlijkse alfilezing plaats. De lezing werd deze keer verzorgd door RuG-filosoof Hans Harbers en had als prikkelende titel ‘ Weg met de mens. Het humanisme voorbij.’ De lezing was interessant en onderhoudend en trok ruime belang-stelling.
Het Joods-christelijke en
humanistische gedachtegoed stelt de mens centraal en gaat uit van
autonomie van de rede en bevrijding van de mens uit onmondigheid.
Centrale vraag van de lezing was of dit humanistische vocabulaire
adequaat is om over hedendaagse problemen na te denken. Het
Verlichtingsdenken wordt volgens Hans Harbers tegenwoordig vanuit
verschillende gezichtspunten bekritiseerd. Verscheidene milieufilosofen
hebben kritiek op het centraal stellen van de mens met het oog op de
praktijk van vernietiging van de natuur door de mens, post-modernisten
beschouwen de vernietiging in Auschwitz tijdens de Tweede Wereldoorlog
als uitwas van het optimistische maak-baarheidsidee van de mens.
Wittgenstein en Foucault pleiten voor deconstructie van het subject en
beschouwen autonomie en rede als humanistische illusies.
Volgens Hans Harbers is techniek niet autonoom maar krijgt zij haar functie door de mens. Omgekeerd wordt de mens ook iets door techniek, de mens is een hybride van mens-ding. Over ruimte voor het goede leven merkte Hans Harbers op dat mens en techniek onderdeel zijn van experimenten en dat zijn verhaal een pleidooi is voor experiment. Technieken dwingen mensen vaak tot allerlei dingen en doen soms anders dan mensen willen. In dit licht kan aan de mens verantwoordelijkheid worden toegeschreven, maar hij is niet per definitie verantwoordelijk. Dat het humanisme zou helpen om een wereldbeeld te verkrijgen suggereert volgens Harbers dat we eerst weten wat we willen en dan pas handelen. Wat we willen verandert echter in het historische proces, er is niet zoiets als een autonome vrije wil. Er bestaat ook geen ‘Gods eye-view’ (autonomie) om kritisch te kunnen zijn, de mens is onderdeel van het netwerk. De bewegingen van het hybride netwerk mens-ding zijn grotendeels onvoorspelbaar. Dat posthumanisme tot volstrekt relativisme zou leiden is volgens Hans Harbers een misverstand, alles is ingebed in culturele tradities en regelgeving. Herinvoering van de traditie van dieren-processen zou wellicht te ver voeren, maar een probleem van veel humanisten was en is dat het vaak brievenschrijvende heren van stand zijn, met weinig oog voor de werkelijkheid, aldus Hans Harbers.
Lidwien Schuitemaker
leesgroep
Op initiatief van het alfibestuur is de alfi-stuff leesgroep opgericht. De leesgroep is er voor geïnteresseerde alum-ni en studenten filosofie en biedt hen de mogelijkheid om interessante filosofische teksten te bediscussiëren die in gezamenlijk overleg gekozen zijn. De groep wordt begeleid door Jan-Willem van der Rijt, promotie-onderzoeker ten behoeve van het NWO-VICI project ‘Modelling Freedom: Formal Analysis and Normative Philosophy. Jan-Willem ‘s onderzoek richt zich op de relatie tussen vrijheid en dwang. De eerste twee bijeenkomsten werden gewijd aan de tekst ‘On liberty’’ van John Stuart Mill, gevolgd door ‘Two concepts of Liberty’ van Isaiah Berlin en ‘What is wrong with negative liberty’van Charles Taylor. De bijeenkomsten zijn elke eerste of tweede vrijdagmiddag van de maand van 15.00 uur tot 17.00 uur in zaal gamma van het filosofisch instituut. Belangstellenden kunnen zich voor informatie en opgave wenden tot Lidwien Schuitemaker.
dispuut
Eite onderscheidde verschillende invalshoeken om pornografie te benaderen: een conceptuele kant (definiëring, wat valt er wel en niet onder); een discoursaspect (zie bijvoorbeeld Foucault’s ‘History of sexuality’’),waarbij opvalt dat binnen de filosofie nauwelijks traditie bestaat in vertogen over pornografie; wijsgerig-antropo-logische relevantie (over wie hebben we het, wat zegt het over de mens), waarover Eite opmerkte dat deze tak van filosofie meer oog heeft voor sexualiteit dan voor pornografie; tot slot een politiek -ethische kant, in welk verband Eite constateerde dat pornografische afbeeldingen in landen als China, India en Japan veel openbaarder zijn dan in het Westen dat beïnvloed is door het Christelijke, Mohammedaanse en feministische kuisheidssyn-droom. De vraag of er goede en slechte porno bestaat hoort eveneens tot laatstgenoemde invalshoek. Psychologisch onder-zoek zou hebben uitgewezen dat mannen fysiologisch meer zijn aangetrokken tot vrouwenlichamen dan vrouwen tot mannen-lichamen, omdat de man het evolutionaire belang heeft zich te vermeerderen en de vrouw meer gebaat is bij een goed zorgende partner. De vraag is of deze verschillen tussen man en vrouw niet eerder aangeleerd dan evolutionair bepaald zijn, het nature-nurture debat kan ook losgelaten worden op het vraagstuk van de pornografie. Verder kwam deze avond de vraag aan de orde waarmee pornografie als representatiegenre te vergelijken is en of op dit terrein wel zo’n groot verschil bestaat tussen mens en dier: ook dieren worden beïnvloed door reukstoffen en tooien zich met pracht en praal om ervoor te zorgen dat hun verleidings-acties succes hebben. Anjo van Wely liet deze keer zijn gedachten gaan over de relatief onbekende Oudgriekse filosoof Carneades. Carneades was ervan overtuigd dat de mens geen zekerheid heeft over waarheid en hij toonde dit aan door voor de Romeinse Senaat de ene dag de aannemelijkheid van de ene stelling te tonen en de tweede dag die van de tegenovergestelde stelling. Hij wilde hiermee laten zien dat in het denken en handelen van de mens gaten zitten en dat er geen waarheidscriterium bestaat om uit te maken welke beslissing de beste is; om beslissingen te nemen helpt de meest overtuigende voorstelling.
In de discussie kwam naar voren dat Carneades’ zienswijze een kennistheoretische en retorische strekking heeft: Carneades toont aan dat weten verbonden is met onbeslisbaarheid en dat knopen doorhakken de enige manier is om tot een praktische oplossing te komen in onbeslisbare kwesties. De vraag werd gesteld hoe Carneades het Deense cartoonprobleem zou beoordelen, zou hij anticartoon zijn of niet? Waarschijnlijk zou hij de stelling aanhangen dat beide posities verdedigbaar zijn, de westerse bescherming van vrijheid van meningsuiting én het islamitische standpunt dat God en zijn vertegenwoordigers geen voorwerp van humor mogen zijn. Maar hoe zou deze knoop volgens hem dan doorgehakt moeten worden, in het voordeel van de cartoonisten of van de moslims? Handig dat we bij dit soort problemen internationale mensenrechten hebben als richtlijn voor handelen; jammer dat deze meestal niet worden nageleefd en beslissingen veelal bepaald worden door politiek en economisch opportu-nisme.
De inleiding van Nico
Marsman had betrekking op Bergson’s ideeën over intuïtie als methode en
commentaar hierop van Deleuze en Kollakowski. Nico stelde de vraag hoe
de door Bergson gedefinieerde intuïtie die direct tot kennis leidt, een
methode kan zijn. Volgens Bergson heeft het ware en onware geen
betrekking op oplossingen maar op problemen. Het gaat om het juist
stellen van het probleem; een juist gesteld probleem streeft zelf naar
een oplossing. Onware problemen zijn volgens hem te onderscheiden in
schijnproblemen (de theorie van het niet-zijn en de idee van wanorde) en
slecht gestelde problemen (het vrijheidsprobleem en probleem van
intensiteit. Bergson verzette zich tegen de psychologie van Wundt die
sterk gericht was op het meten van waarnemingen en gedragingen. Deleuze
sluit zich bij deze kritiek aan door te stellen dat de poging alles
gradueel te begrijpen voorbijgaat aan het wezenlijke. Volgens Bergson
schept de rede illusies, valse schijn, en dienen we de kritische tendens
in ons denken te mobiliseren via intuïtie (affectiviteit, herinnering,
geheugen, bewustzijn, besef van duur)) waardoor de dingen duur en diepte
krijgen; op deze manier wordt de beperkte ervaring waarop de wetenschap
zich richt overstegen. Kolakowski beschouwt in tegenstelling tot Deleuze
Bergson’s intuïtiebegrip als niet communiceerbaar en irrationa-listisch.
In haar inleiding ‘Over waarneming’ richtte Lidwien Schuitemaker de aandacht op visuele waarneming en op de vraag of met het fysiologische proces van lichtweerkaatsing van objecten op het netvlies het proces van visueel waarnemen van de buitenwereld volledig verklaard is. Analyse van het proces van weer leren zien van blinden maakt duidelijk dat dat niet het geval is. Deze mensen ‘zien’ aanvankelijk nauwelijks iets, ze worden overspoeld met prikkels die ze niet kunnen plaatsen. Bij het kijken naar dingen is niet alleen sprake van lichtweerkaatsing op het netvlies maar ook van verbindingen tussen deze lichtweerkaatsing en al in de hersenen in de vorm van sporen opgeslagen kennis en andere ervaringen. Verder kwam aan de orde dat via lichtweerkaatsing door de mens prikkels worden ontvangen die hij onderscheidt als een ordening van basiselementen (lijn, kleur e.d.), dat tijdens waarnemingsprocessen minieme verschillen onderscheiden kun-nen worden en dat de mens veel meer prikkels in zich opneemt dan waarvan hij zich bewust is. Hij onthoudt wat hij begrijpt en neemt afhankelijk van zijn aandacht dingen wel of niet waar; de mens ziet wat hij weet. Lidwien eindigde met de stelling dat waarnemen en denken in zijn algemeenheid net als de buiten-wereld gekenmerkt wordt door materialiteit en dat denken wellicht bestaat uit ordenen, herinneren en weergeven van patronen die ontstaan doordat de hersenen reageren op beweging van materie die deze patronen veroorzaakt. De overige dispuutleden konden zich in deze stelling niet vinden en vroegen zich af hoe creativiteit dan nog te verklaren is? Als een misvatting, opperde Lidwien. Rob Losekoot sloot het dispuutseizoen af met een inleiding over de staatsopvatting van Augustinus. Augustinus verzette zich tegen de klassieke staatsopvatting van Plato, Aristoteles en Cicero waarin de staat werd beschouwd als gebonden door een gemeen-schappelijk rechtssysteem dat rechtvaardigheid waarborgt. Volgens Augustinus is pas sprake van een staat als die uit mensen bestaat met een gemeenschappelijke liefde tot de dingen, met gemeenschappelijke waarden en normen. Volgens Rob zijn deze tegengestelde opvattingen ook in de huidige discussie over de staat te onderkennen. Door grote diversiteit in waarden en normen van burgers in de lidstaten staat het proces van Europese eenwording volgens Rob op gespannen voet met Augustinus’ ideaal van een staat die voortkomt uit overeenstemming in waarden en normen.
In de discussie werd gesteld
dat Augustus’ kritiek op de klassieke staatsopvatting te vergelijken is
met de tegenstelling tussen staat als van bovenaf opgelegd rechtssysteem
en civil society als van onderaf gedragen door burgers. Er werd
opgemerkt dat veran-deringen in de samenleving zowel vanuit het
staatsapparaat als door de burgers ontstaan: via de staat in de vorm van
wetten en regels, via burgers door talrijke actiegroepen (niet
gouverne-mentele organisaties, vrouwenbeweging etc.). De vraag werd
gesteld of er niet iets fout zat aan het coherente betoog van Augustinus
omdat hij zijn hierin neergelegde opvatting van Christendom als
staatsgodsdienst kon verenigen met het uitmoor-den van ketters.
Geconstateerd werd dat de hele geschiedenis door de vreselijkste daden
gelegitimeerd worden met coherente betogen, zoals tegenwoordig het
verhaal over vrede en democratie dient ter rechtvaardiging van
gruwelijke oorlogs-misdaden.
Lidwien Schuitemaker
Charles Taylor Op 15 mei verzorgde ik een inleiding over de denkbeelden van de filosoof Charles Taylor. Deze denker gaat ervan uit dat mensen in een morele orde leven. Een leven zonder zo n orde is voor Taylor een leven zonder betekenis. De orde is historisch en maatschappelijk bepaald en verschilt van volk tot volk. Elk volk is een gemeenschappelijke culturele gemeenschap met waarden die mensen met elkaar delen. Deze waarden overstijgen ons eigen ik en zijn richtinggevend voor ons ethisch handelen. Wij kunnen ons niet zonder morele schade aan dat sociale gegeven onttrekken. Dat sluit aan bij de republikeinse staatsopvatting van Taylor: voor hem is een gemeenschap een grote zedelijke gemeenschap die ons de weg wijst naar Het Goede Leven. Dat betekent dat er voor hem een nauwe verwantschap bestaat tussen Volk en Staat, waarbij de Staat behulpzaam is de gemeenschap te ondersteunen en te behouden. Een dergelijke opvatting staat haaks op het liberale concept waarin de Staat – in juridische zin - hiërarchisch boven de morele gemeenschap is geplaatst. De Staat moet er in dat geval voor zorgen dat mensen zichzelf in veiligheid en vrijheid kunnen ontplooien. De inzet van de liberale visie is niet die van Het Goede Leven maar een door rechten georganiseerde gemeenschap. In het denken van Taylor is er een spanning tussen het individualistische liberale concept en het republikeinse gemeenschapsdenken dat duidelijk geënt is op de ideeën van de Romantiek.
Taylor constateert dat er in de Westerse wereld sprake is van een morele crisis. Dat komt omdat ons individualisme en materialisme te ver zijn doorgeschoten. Volgens hem kunnen wij dat probleem oplossen door te kiezen om het morele ideaal van authentieke mensen na te streven. Dat houdt in dat wij meer waarde moeten hechten aan het unieke van elk mens en ons handelen gericht moet zijn op de morele verbondenheid met onze medemensen. Wij zijn volgens Taylor in wezen sociale wezens die niet zonder andere mensen kunnen leven. Het ideaal zal ons leren dat onze culturele gemeenschap waarden bezit die onmisbaar zijn voor ons leven. Op die manier worden wij authentieke mensen en dat moet ook de invulling van onze vrijheid (in gemeenschap met anderen) zijn. In de discussie bleken er voor en tegenstanders van de ideeën van Taylor te zijn. De voorstanders onderstreepten het belang van de eigen waardencultuur. De tegenstanders wezen op de gevaren die kunnen ontstaan wanneer de collectieve identiteit van een Volk met Staatsburgers te sterk wordt verabsoluteerd. Het bekende voorbeeld hiervan is: Ein Volk etc. Terecht werd tegen Taylor ingebracht dat hij wel een historisch gerichte ideeën-geschiedenis van de identiteit van de Westerse mens heeft geschreven maar daartoe geen empirisch onderzoek heeft gedaan. Wanneer wij ons uitsluitend zouden concentreren – zo werd ook gesteld – op de voorwaarden waaraan een vreedzame samenleving moet voldoen dan zou het aanbeveling kunnen verdienen het belang van onze individuele en collectieve identiteit wat minder sterk te benadrukken dan Taylor doet. Uiteraard moet dan afstand worden gedaan van het authen-ticiteitsideaal. In dat geval moet ook meer afstand worden genomen van de principiële en funderende uitgangspunten van het mensbeeld van Taylor. Zonder daarbij te vervallen in een absoluut waardenrelativisme zouden de uitgangspunten van wederzijds respect, tolerantie en een zeker relativisme over de eigen opvattingen mogelijk kunnen bijdragen aan de voorwaar-den voor een meer democratische samenleving.
Henk Reijnders
tweede lustrumbundel
boeken
Nog steeds: Spinoza!
In ons dispuut hebben we jaren geleden enige avonden werk gemaakt van Spinoza en er zijn als eigenlijk altijd wel redenen te over om dat nog eens en dan nog eens te doen. Hij blijft onze grootste filosoof; in binnen- en buitenland. Hij blijft de filosoof waarover jaar in jaar uit gepubliceerd wordt; in binnen- en buitenland. Wie de afdeling Filosofie in de boekhandels bij houden weten het: ook de laatste maanden verschenen er weer een aantal Spinoza-publikaties. Ik heb er nog maar 2 gelezen want ik ben geen Spinozist en dat merkte ik weer heel goed bij het lezen van “En je zult spinazie eten”; een klein boekje van Jan Knol, theoloog en predikant (wereldbibliotheek 2006) waarin de auteur probeert om in een heel gewoon Nederlands de essentie van de Ethica als levensleer uit te venten. Spinoza als filosoof van de blijdschap; het is natuurlijk historisch ironisch dat een denker wiens wereld- en levensbe-schouwing door alles wat kerkelijk was scherp werd veroordeeld nu in een predikant een grote fan blijkt te hebben.
Het boekje is leesbaar en toegankelijk; dat klopt. En het is Spinozaans; dat klopt ook. Maar ik ben dus geen Spinozist; dat weet ik na het lezen weer zeker, want daarvoor stond er te veel in wat mij grondig tegenstaat…..In elk geval: geen Knolse Spinozist… Mooier vond ik het laatste boek van de neuroloog Antonio Damasio. Eerder schreef hij “Descartes’ error” en het prachtige “The feeling of what happens” en in 2003 verscheen “Looking for Spinoza” (Harcourt, 2003). Het is intussen vertaald als “Het gelijk van Spinoza”. De auteur behoort tot een select groepje specialistische wetenschappers met gezag onder collegae, die kunnen schrijven voor een groot publiek. Hij worstelt met het mind-body-problem en dat doet hij als neuroloog op een heel praktische manier en hij denkt daar ook grondig over na en door. En in dit boek staat Spinoza zeer centraal. Damasio was in 1999 in Den Haag voor een congres en wandelde naar het Spinozahuis en het graf en we krijgen daar een verslag van te lezen en later in het boek nog een complete biografie van Spinoza; Damasio is door de mens en denker gegrepen en dat levert boeiende en vaak ook heel persoonlijke beschouwingen op. Hij probeert Spinoza te leren kennen en ook als persoon te begrijpen; hij doet fraaie pogingen tot empathie. Maar hij benut het denken van Spinoza ook om het mind-body-problem (MBP dus) te doordenken en dan met name met behulp van Spinoza’s monisme en dat levert boeiende redeneringen op. Een rijk en afwisselend boek met dus de Spinoza-verhalen enerzijds, de echt neurologische verhalen tweëerzijds en dan de filosofische speculaties over de relaties tussen het mentale en het brein en de rest van het lijf derderzijds. Ik zou zeggen: een “must” voor ieder die wil weten wat filosofie en neurologie met elkaar te maken hebben. En dat is op het terrein van het MBP veel; heel veel.
Eite Veening,
|
||