Het schoolvak filosofie in het voortgezet onderwijs
hand-out ten behoeve van het alfi-dispuut op maandag 16 september MMII
Filosofie heeft geen vanzelfsprekende positie in het voortgezet onderwijs; noch als zelfstandig vak, noch als onderdeel van andere vakken. In sommige landen wordt het vak aangeboden, in andere niet. Pleitbezorgers van filosofie wijzen erop dat filosofie-onderwijs ertoe bijdraagt dat leerlingen beter leren argumenteren, een dieper inzicht krijgen in hun culturele achtergrond en beter in staat zijn om vooronderstellingen te doorzien.
In het Nederlandse voortgezet onderwijs kent het vak filosofie een moeizame ontwikkeling.
- In de jaren ’70 van de Twintigste Eeuw wees de minister van onderwijs enkele scholen aan die bij wijze van experiment filosofie als keuzevak op het programma mochten zetten. Dat verschafte een zekere basis aan het vak; er kwam een examenprogramma dat zeer summier de lesstof omschreef en er kwamen centrale examens. De experimentele status betekende echter tevens een beperking van de groeimogelijkheden.
- In 1991 beschikte de toenmalige staatssecretaris Wallage van onderwijs dat het schoolvak filosofie na 18 jaar experimenteren inmiddels geslaagd mocht heten. Hieraan verbond hij de conclusie dat voortaan iedere school die dit keuzevak wilde aanbieden, dat ook mocht. Deze conclusie pakte echter niet revolutionair uit. Slechts mondjesmaat gingen scholen ertoe over filosofie aan te bieden en dat had ook zo zijn redenen. Destijds golden krappe personeelsbudgetten en starre afvloeiingsregels en met de introductie van een nieuw keuzevak zouden de scholen zich makkelijk een formatieprobleem op de hals kunnen halen.
- In mei en juni 1997 stemden de Tweede en Eerste Kamer met algemene stemmen in met de invoering van de profielen tweede fase voortgezet onderwijs. Dit betekende dat in augustus 1998 een kwart van de scholen voor voortgezet onderwijs van start ging met nieuwe examenprogramma’s voor de bovenbouw van havo en vwo; de rest van de scholen volgde een jaar later. Voor de positie van het vak filosofie betekende de invoering van de profielen een forse verbetering: terwijl de vrije pakketkeuze werd ingeperkt, werd filosofie op het vwo een keuzemogelijkheid binnen het profiel Cultuur & Maatschappij en konden leerlingen op vwo èn havo filosofie kiezen in de vrije ruimte. Het aantal scholen dat het vak aanbood groeide fors.
- Gedurende het tweede paarse kabinet deden zich ontwikkelingen voor die de positie van filosofie weer enigszins verzwakten. Het vak had traditioneel gedurende de experimenteerperiode in de havo- en vwo-afdelingen in de volwasseneneducatie een zekere positie had verworven, maar deze afdelingen kwamen binnen de inmiddels gevormde regionale opleidingscentra voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie steeds meer in de marge terecht, waarbij ook het vak filosofie meer en meer in gevaar kwam. Daarnaast voerde staatssecretaris Adelmund herhaaldelijk verlichtingsmaatregelen in teneinde overladenheid van de examenprogramma’s tegen te gaan. Deze verlichtingsmaatregelen verkleinden onder meer de vrije ruimte tot de omvang van één vak, zodat filosofie daar veelal de concurrentie moest aangaan met andere spraakmakende vakken zoals management & organisatie, informatica en lichamelijke opvoeding 2. Onder invloed van deze maatregelen daalden de aantallen leerlingen die filosofie kozen weer enigszins.
- De toekomst van het voortgezet onderwijs is onzeker. Gedurende de verkiezingscampagne 2002 riep Fortuijn dat het studiehuis moest worden afgeschaft en in het regeerakkoord (strategisch akkoord) van het nieuwe kabinet kwam een formulering terecht dat scholen zèlf mochten kiezen of zij nog via de studiehuis-methode zouden werken. Naar de letter betekent die formulering niets. Met het studiehuis werd een verandering in het onderwijs bedoeld, waarbij leerlingen zelfstandiger zouden werken. Die zelfstandiger werkwijze werd nimmer wettelijk opgelegd, maar slechts als mogelijkheid gesuggereerd. Scholen mochten altijd al binnen ruime marges kiezen voor hun eigen didactische werkvormen. Wellicht bedoelen de betrokkenen met het studiehuis echter tevens de structuur van de profielen tweede fase en dan kan er voor het vak filosofie veel verloren gaan.
Deze geschiedenis kan aanleiding geven tot allerlei boeiende bespiegelingen, bijvoorbeeld:
- Heeft het überhaupt zin die ongerijpte tieners filosofische kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen?
- Moeten wij in wezen wel gelukkig zijn met de positie die het vak filosofie binnen de profielen tweede fase heeft gekregen?
- Bij welke positionering zijn de kansen van afgestudeerde filosofen op de arbeidsmarkt het beste gediend?
- Welke kansen en bedreigingen brengt de necrocratie van Fortuijn met zich mee?
Hoe boeiend deze vragen ook mogen zijn, ik wil mijn aandacht NIET daarop richten. Ik wil me concentreren op de vraag op wat de filosofiedocenten zèlf vanuit de bestaande situatie kunnen doen. Op welke wijze kunnen zij hun positie binnen de scholen zo sterk mogelijk maken? Wat moeten zij vooral nalaten teneinde hun positie niet te verzwakken? En welke infrastructuur moeten zij organiseren teneinde bestaande mogelijkheden optimaal te benutten? Aan de hand van schrikbeelden en voorbeelden wil ik deze vragen beantwoorden.
Walfred Haans