De
wereld van Charles Taylor
In Charles Taylors denken staat
de oude vraag naar de mens centraal. Bepalend voor het menszijn is in zijn
visie dat wij wezens zijn “die alleen in zelfinterpretatie bestaan”.Crusiaal
moment van het zelfbegrip is dan verder een conceptie van het Goede die
bepalend zijn voor het zelfbegrip van de moderne mens.
Enige aspecten van leven en werk
Taylor is in 1931 te Montreal (Canada) geboren. Hij
studeerde aan een van de twee universiteiten van deze stad waar hij de graad
van bachelor in de geschiedenis verwerft. Deze historische achtergrond zal in
zijn hele filosofische oevre doorwerken met name in de
wordingsgeschiedenis in de menselijke sfeer. Vervolgens behaalt hij het doctoraat
in de wijsbegeerte in Oxford. Daarna krijgt hij een aanstelling als Associate
Professor aan een universiteit
van Montreal. Enige jaren later volgt zijn benoeming tot hoogleraar in de
filosofie en de politieke wetenschappen eveneens in Montreal. Tot zijn
emiritaat blijft hij aldaar werkzaam.
Hij is een vruchtbaar auteur die
zich op een breed terrein heeft bewogen : geschiedenis van de filosofie en van
het politieke denken, wetenschapstheorie van de menswetenschappen, filosofie
van het mentale, sociale en politieke filosofie en ethiek. Deze veelheid van
onderwerpen betekent geenszins een versnippering van
zijn aandacht. Zijn centrale aandachtsgebied is en blijft de filosofische
antroplogie. Zijn analyses staan in dienst van een dieptepeiling van datgene wat
bepalend is voor het menszijn, een onderzoek naar de basale categorieen in
termen waarvan het menselijk bestaan en handelen
beschreven en begrepen dient te worden. Zijn vroege werk en onderzoek is nogal polemisch van toon en opzet. Hij kritiseert hierin met name een aantal wat hij noemt naturalistische posities.
Dat wil zeggen theorieen die het fenomeen mens onderzoeken met behulp van de
aan natuurwetenschappen ontleende methoden en modellen. In deze methoden wordt
het menselijk gedrag beschouwd als een zaak “zonder
binnenkant” – zonder eigen voorstellingen, belevingswijzen of bedoelingen – en
als die er al zouden zijn dan zijn ze voor de verklaring van het gedrag
irrelevant. Naturalistische posities beperken zich nu eenmaal tot het uiterlijk gedrag en dat is voor Taylor bepaald onvoldoende.
Hij houdt een pleidooi voor teleologische verklaringen van het menselijk
handelen waarbij er rekening wordt gehouden met menselijke intenties die ons
leven zinvol maken. Zijn these is dat mensen wezens zijn voor wie de dingen
betekenis hebben. Daarvan uitgaande is er ruimte voor de notie van
verantwoordelijkheid. Menselijk handelen zonder een bepaald concept van het
wezen van de mens is voor Taylor onmogelijk.
Zelfinterpreterende dieren
Voor Taylor staat centraal dat de mens een wezen is dat
alleen in zelfinterpretatie bestaat. Voor hem zijn wij zelfinterpreterende
dieren. Dieren bestaan op een geheel andere manier dan mensen omdat zij geen
weet en geen verhouding tot zichzelf hebben. Daarom
beschikken dieren ook niet over een wil en kunnen zij niet wilsgericht
handelen. Voor mensen ligt dat anders omdat zij hun bestaan
interpreteren met behulp van voorstellingen, beelden en intenties aangaande
zichzelf. Zij kunnen dan ook oordelen over zichzelf vormen, nadenken over wat
zij willen, hun wensen en doelstellingen evalueren dat wil zeggen aan een
kritisch onderzoek onderwerpen. Daardoor hebben mensen niet alleen eenvoudige
wensen – zoals Taylor in navolging van de antropoloog Henry Frankfurt zegt –
(wensen van de eerste orde) – maar ontwikkelen zij doordachte op afweging
gebasseerde wensen van de tweede orde. Zulke wensen zijn slechts mogelijk op
basis van de zelfinterpretende activiteit van de betrokkene zelf. In het licht van voorstellingen en beelden over zichzelf verschijnen
de dingen op een bepaalde kwalitatieve manier en krijgen zij betekenis en
waarde. Zonder rekening te houden met de manier waarop mensen de dingen
zien en beoordelen – kortom met hun kwalitatieve belevingswijze – is het
onmogelijk om hun gedragingen en houdingen te begrijpen. Dat betekent dat het
karakteristieke van mensen niet begrepen kan worden in termen van
wetenschappelijke talen en modellen die methodisch van waardebegrippen zijn
gezuiverd.
Met de these dat mensen wezens zijn die alleen in zelfinterpretatie
bestaan en dat menselijk handelen alleen binnen betekeniscontexten te verklaren
is, plaatst Taylor zich bewust binnen de hermeneutische traditie. De eigen
wending die hij eraan geeft is dat ons zelfbegrip wezenlijk een positionering
van onszelf inhoudt tegen de achtergond van wat hij “strong evaluation” noemt.
In deze zelfpositionering wordt altijd een onderscheid gemaakt tussen zaken die
van onvoorwaardelijk belang zijn en die slechts relatieve betekenis hebben.
Crusiaal in zijn zelfopvatting van de mens is – die constitutief is voor onze
zijnswijze – is het concept van het Goede en met name
van “strongly valued goods”. Deze zelfopvatting is niet primair een inividuele
aangelegenheid maar een gemeenschappelijke van een bepaalde samenleving in een
bepaalde tijd. De fundamentele noties van Het Goede worden belichaamd in de
maatschappelijke instituties en praktijken.
De bronnen van de moderne Identiteit
In zijn hoofdwerk Sources of the self verricht Taylor een
historisch onderzoek naar het concept van het Goede in de Westerse samenleving
die een sleutelrol speelt in de zelfopvatting – de Identiteit – van de moderne
mens. Het is een breed opgezette beschouwing over het ontstaan van onze
Identiteit. Het gaat uit van de gedachte dat de manier waarop mensen leven en
denken ( in onze cultuur) alleen is te begrijpen vanuit onze historische
oorsprong. Ook in dit boek komt weer tot uitdrukking dat het Goede – in het
bijzonder de sterke morele waarden – bepalend zijn voor onze Indentiteit. Zo
zegt hij bijvoorbeeld dat de radicale Verlichtingsdenkers – zoals Diderot en
Bentham – de traditionele moraal willen elimineren en menselijk handelen enkel
nog door de inzichten van de wetenschappelijke rede willen laten sturen. In hun
denken speelt namelijk een menselijk bestaan dat door geluk en onderlinge
sympathie getekend is
een centrale rol. Gelukstreven en sympathie zouden kenmerkend zijn voor een
goed menselijk leven. Deze kenmerken vormen voor deze Verlichtingsdenkers dus hun “strongly valued goods”. Zij
bepalen hun kijk op de dingen inclusief hun materialistische
werkelijkheidsbeeld. Op die manier vindt Taylor hebben wij geen rechtstreekse
toegang tot onze eigen morele bronnen, omdat het materialistische uitgangspunt
dat verhindert. In deze lijn ligt ook de krtiek van Taylor op het utulitarisme; zelfevaluatie van waarden blijft dan
immers ten onrechte achterwege.
Verlichting en Romantiek als hoeksteen van de moderne
cultuur
De uitganspunten van deze beide culturele stromingen
staan op gespannen voet met elkaar. Deze spanning werkt door tot in onze tijd
waardoor ook onze politiek-sociale orde zich in een permanente
legitimiteitscrisis bevindt.
De Verlichting betekende een breuk met het premoderne
denken in de zin dat het geloof in een gesloten, betekenisvolle orde van de
natuur, waar alles zijn welbepaalde plaats heeft ,
opgegeven wordt. Deze desacralisering van de natuur is de voorwaarde voor de
emancipatie van de mens. Zij maakt de objectiverende wetenschap mogelijk en
leidt tot een moderne opvatting van het subject als een onafhankelijk
Ik. (disengaged self) De bronnen van het Goede liggen voortaan niet langer
buiten maar in de mens. Specifieke sterke waarden worden nu autonomie,
gelijkheid, zelfvervulling en doelmatigheid in de zin van controle over en
onafhankelijk van de natuur. Hiermee gaat een instrumentele opvatting van
rationaliteit gepaard. Dit uitgangspunt is volgens Taylor thans nog zichtbaar,
in negatieve zin, in een doorgeschoten consumentisme en milieucrisis. Maar
ondanks deze negatieve aspecten kunnen wij ons niet losmaken van de betekens
van de geldende morele waarden. Die waarden blijven ons doordringen.
Overigens, wij zijn niet alleen kinderen van de rationele
Verlichting maar evenzeer van de Romantiek. De laatste stroming is een rebellie tegen de
rationalistische heerschappij van het intellect, van de vorm en het algemene.
Maar ook in positieve zin door op te komen voor het recht van onze verbeelding,
ons gevoel en het unieke van elk individuele, waarbij de Mens wel een
belangrijke categorie vormt. Door de Romaniek verandert ook de verhouding tot
de natuur; niet het uiterlijke van het objectiverende en calculerende verstand
staan centraal, maar de nadruk wordt gelegd op een innerlijke relatie zodat wij
in ons de kracht van de natuur ervaren die zich als een principe in ons tot
uitdrukking komt. Deze expressivistische idee dat wij wezens zijn die zich
bezield weten door een innerlijk elan en wier bestemming het is daaraan op
eigen wijze uitdrukking te geven is naar Taylors overtuiging een wezenlijk
moment van de moderne identitteit. Voor hem is de expressieve individualisatie
een van de hoekstenen van de moderne cultuur. Ook dat werkt door in onze
cultuur omdat wij waarde hechten aan originalieit, authenticiteit e.d. Op het
sociale vlak heeft de Romantiek de weg gebaand naar Nationalisme, de idee dat
volkeren collectieve individualiteiten zijn met een geheel eigen karakter.
Daarbij vormt ook de taal voor Taylor een belangrijk punt omdat taal niet
alleen een instrument is voor de beschrijving van de wereld maar ook een middel
is em onze stemmingen, ervaringen kortom subjectieve
belevingswijzen tot uitdrukking te brengen.
Onze moderniteit is voor Taylor dan ook zonder meer
bepaald door de Verlichting en de Romantiek. Het debat tussen deze stromingen
zet zich in onze dagen voort in de voorstanders van het belang van de technische
ontwikkelingen enerzijds en die van het belang van het behoud van de natuur
anderzijds. Voor Taylor betekent dat hetzelfde als de controverse tussen
liberalen en de gemeenschapsdenkers.(communitaristen) In zijn visie kunnen
liberalen gemakkelijk vervallen tot individualisten voor wie de gemeenschap en
de natuur slechts een instrumentele functie hebben voor hun
individuele belangen en zij die de gemeenschap als een identiteit zien met
eigen doel en wezen die in sterke mate bepalend is voor onze identiteit. De
gemeenschap is daarbij primair een zedelijke gemeenschap met richtinggevende
waarden en normen.
Taylor vindt dat wij moeten zoeken naar een bepaald
evenwicht tussen beide stromingen, waarbij hij behoud van authenticiteit van
doorslaggevende betekenis acht.
Op die manier zou je zijn standpunt mogelijk kunnen
duiden als een liberale communitarist of een communitaristische liberaal. Vast
staat dat hij in het (oude ?) liberale verlichtingsdenken bepaalde aspecten
afwijst zoals de keuze voor een procedurele rationaliteit in de ethiek – denk aan Kant - , het utilitarisme ten onrechte de plaats
inneemt van het inhoudelijke Goede en onze beleving van waarden en normen niet
de plaats krijgt die ze moeten hebben.
De strijd dient niet te gaan om authenticiteit, ervoor of
ertegen maar erover, om de ware betekenis ervan vast te stellen.
Taylor is een van de meest interessante hedendaagse filosofen over het
goede leven. Zijn bekendste interventie betreft het thema van de
authenticiteit. In tegenstelling tot de zowel de liberalen als de
conservatieven neemt hij authenticiteit zeer serieus. Hij vat authenticiteit
expliciet op als een geldig moreel idee mits aan bepaalde algemene condities
wordt voldaan. Op deze wijze verliest het authenticiteitsbegrip evenwel aan slagkracht en betekenis.
Joop Dohmen.
Authenticiteit opdracht en speurtocht
Volgens Taylor is echthied of authenticiteit het
belangrijkste morele ideaal van onze tijd. Het stamt uit de Romantiek en brengt
tot uitdrukking dat er slechts een manier van menszijn is en de mijne. Ik ben immers genoodzaakt
mijn leven op mijn manier te leven en niet na te bootsen wat anderen vinden en
doen. Dat beteken dat ik trouw moet zijn aan mijzelf.
Als ik dat niet ben mis ik het doel van mijn leven. In onze moderne westerse
cultuur willen veel mensen zich zelf zijn en een authentieke levenshouding
aannemen. Deze houding spoort met de gangbare smalle moraal waarin het principe
van de zelfbeschikking domineert. Individualisme en persoonlijke autonomie
staan dan centraal. Een aanhanger van het authenticiteitsideaal zal derhalve moeten verduidelijken wat het betekent dat iemand
vanuit zichzelf wil leven.
Authenticiteit verwijst naar een samenhangend
cluster van begrippen als oorspronkelijkheid, echtheid en eigen(lijk)heid. Het
begrip betekent allereerst oorsprongkelijkheid. Het woord stamt van het Griekse authentikos, hetgeen betekent uit de eerste hand
of betreffende de eerste oorzaak. In het algemeen willen authentieke mensen –
zo lijkt mij – niet zozeer per se volstrekt uniek handelen ( alhoewel
zij als individu wel uniek zijn) – als wel vanuit een eigen inzet.
Een andere betekenis van authentiek is echt, zuiver, niet
vals; het gaat om echte parels of echt goud e.d. Het woordenboek Van Dale voegt
hieraan nog toe : bij uitdrukkend wat echtheid
uitdrukt, daarvan alle kenmerken vertonend, in optima forma. Dus bijvoorbeeld : het is nog niet echt zomer. Nog anders geformuleerd : authentiek levende mensen willen echt zijn.
Zij willen op de een of andere manier dat zijn dat zij overeenkomstig
hun eigen natuur moeten zijn en dat niet bij benadering of “zomaar een beetje”.
Authenticiteit verwijst dus naar het kwalitatieve ideaal van echtheid, dat
uiteraard alleen met een zekere precisie, zuiverheid en intensiteit kan worden
bereikt.
Authenticiteit verwijst ook naar begrippen als eigenlijk
en wezenlijk. Bijvoorbeeld : eigenlijk gezegd, om de
waarheid te zeggen. Eigenlijk duidt daarbij op wezen en waarheid. Authentieke
mensen willen dan ook handelen vanuit hun eigen wezen want eerst dan voelen zij
zich waarachtig. Oorspronkelijk handelen betekent dan
ook trouw zijn aan je zelf en vanuit je eigen inzet, je unieke wezen.
Bij deze pogingen tot definiering rijst er uiteraard wel
een vraag : is het filosofisch gezien wel mogelijk te
spreken over “het wezen van de mens “. Niettemin blijft het een kernpunt in de
filosofie van Taylor.
Het lijkt mij duidelijk dat authenticiteit een zoektocht
is. Mogelijk een hachelijke opdracht om te worden wie je bent. De kern van de
zaak is dan een criterium te vinden om zo dicht mogelijk in de buurt van het
ideaal te komen. Wie kan dat ? Wordt onze creativiteit
dan niet steeds bedreigd door het tekort schieten van woorden en ligt een echec
niet voor de hand ? Deze twijfel bestaat er voor
Taylor niet.
Taylor over authenticiteit als moreel ideaal.
Volgens Taylor wordt de moraal van de moderniteit
gekenmerkt door drie morele assen. De eerste as is het principe van respect
voor mensen. Reeds vanaf het begin van de moderniteit
geldt het uitgangspunt van de autonomie. Mensen kregen dan ook een aantal
onvervreembare rechten. De Romantiek voegde daarbij het verschil tussen mensen,
het unieke van het individuele. Daaruit vloeit de tweede as voort. Ieder mens
kiest voor zijn eigen leven. Dat vereist creativiteit
en originaliteit en zal leiden tot authenticiteit. De laatste as is van de
erkenning en waardering door andere mensen. Deze drie assen tezamen
verschaffen ons de morele ruimte van de moderniteit.
In zijn Ethics of authenticity zegt Taylor dat de tweede
as, het streven naar een authentiek bestaan, langer maar zeker is gaan
domineren. Hij denkt dat onze preoccupatie met identiteit en authenticiteit
samenhangt met de neergang van de klassieke sociale hierarchieen. Immers
oorspronkelijk – tot de 18e eeuw – werd iemands identitteit
grotendeels bepaald door zijn sociale positie. Erkenning en waardering hingen
tot die tijd in belangrijke mate af van de rol die iemand vervulde binnen zijn
maatschappelijke stand waartoe hij behoorde. Door de opkomst van de burgerij en de
afbrokkeling van de standen en de zich wijzigende arbeids- en
eigendomsverhoudingen wordt onduidelijk waarop iemands identiteit berust. De
Romantiek gaf een antwoord op deze vraag : wie ik ben
vind ik in mijzelf. Zo aldus Taylor werd de weg vrijgemaakt voor een morel
ideaal. Maar zegt Taylor door te luisteren naar je eigen Ik wordt tevens de
kiem gelegd voor de ontaarding van het authenticiteitsideaal. In onze
samenleving is het ideaal verworden tot het liberale ideaal van de vrije
zelfbeschikking. Daardoor komt authenticiteit te staan tegenover de gangbare
moraal. Mensen zijn steeds onafhankelijker en individualistischer geworden en
“vergeten” dat zij historisch gevormde wezens zijn die deel uitmaken van een
maatschappij met een heel specifieke cultuur.
De moderne vrijheid – autonomie – heeft de mensen
oppervlakkiger en narcistischer gemaakt : ik ben zelf
de maat van alle dingen.
Op dit punt kiest Taylor voor het kamp van de “conservatieven” ; wij moeten vasthouden aan onze eigen
culturele erfenis en aan de grote betekenis van waarden en normen. Liberalen
miskennen naar zijn mening het grote belang van maatschappelijk bepaalde
waarden door zich te sterk te fixeren op “het individuele”. Hij verzet zich
tegen de huidige ontaarde vormen van authenticiteit omdat wij alleen zinvol
kunnen leven binnen onze morele horizon. Alle vormen van subjectivisme en
relativisme wijst hij af; de fundamentele waarden moeten gehandhaafd blijven
omdat zij onze identiteit bepalen. Onze identiteit is voor hem onze morele
identiteit. Daar gaat het in het Goede leven om. Mijn identeit is alleen te
identificeren tegen de achtergrond van de dingen die er voor mij toe doen. Bij
authenticiteit zijn dat “de dingen” als onze geschiedenis, de natuur,
samenleving en solidariteit want die zijn
onmisbaar voor de wording van “mijn wezen”.
De strijd om de betekenis van authenticiteit.
Herhaaldelijk zegt Taylor dat er herstelwerkzaamheden
verricht moeten worden. Omdat onze identiteit cultureel bepaald is zijn die
werkzaamheden niet alleen van sociale en historische aard maar in het bijzonder
van morele. Als Taylor gelijk heeft gaat het niet alleen om onze Westerse
cultuur in het algemeen maar in het bijzonder om de
geestelijke volksgezondheid. Sociologen als Bauman en Giddens hebben er reeds voor het verschijnen van de geschriften van Taylor op
gewezen dat er inderdaad feitelijk sprake is van een afbraak van moraliteit in
onze Westerse wereld. De aandacht zou verlegd zijn naar het post-moderne leven
met kortdurende ondernemingen, korte termijn investeringen, afkeer van
emotionele bindingen en gebrekkige solidariteit. Voor Taylor betekent dat de
ondergang van de heroische, romantische dimensies in onze huidige tijd waarin
authenticiteit is verworden tot een consumentieve lifestyle
van de markt.
Voor Talor is authenticiteit een leven waarbij we trouw
zijn aan ons zelf met maatschappelijke waarden die ons eigen Ik overstijgen en
die ons tot unieke mensen zullen maken. Maar kunnen wij als individuen wel
zelfstandig onze eigen morele horizon overstijgen ? En
wat te doen met een conformist die zich keurig houdt aan de gangbare morele maatstaven ? Is die niet authentiek ?
Taylor heeft – zo lijkt mij – geen oog voor de tegenstelde belangen die er aan de orde komen tussen het
individuele en het collectieve. Bovendien wat is dat (uniforme) Goede waar
Taylor naar wil streven ? Is authenticiteit niet juist
primair mijn subjectieve waardering waarna ik handel ?
Maar er zijn nog wel meer vragen te stellen
:
Zo heeft Taylor als communitaristisch – liberaal te
weinig aandacht voor het belang van liberale indivuduele (grond) rechten. Voor
hem is er geen onderscheid tussen maatschappij en staat. Politiek beperkt zich
bij hem tot reflectie over ehtiek. Een staat is bij hem een morele gemeenschap
van mensen en niet primair een rechtsgemeenschap. In zijn morele gemeenschap
moeten individuele rechten wijken voor de morele orde van de gemeenschap. Dat
blijkt uit zijn idee van de organisatie van de staat Quebec in Canada.
De vraag rijst of er niet sprake is van een schijnprobleem ?
Staan morele individuele vrijheid en sociale vrijheid ( ik ben vrij als mijn
handelen een sociaal oogmerk heeft ) wel tegenover elkaar. Is het niet beter te
zeggen dat individuele vrijheid nooit gescheiden kan worden van sociale en omgekeerd ?
Moeten wij wel zo n doorslaggevend belang hechten aan de
individuele en collectieve identiteit wanneer het gaat om de vraag hoe wij tot
een wat ordelijker maatschappij willen komen. Praktisch gezien zullen normen
daarbij belangrijker zijn dan individuele waarden. Het denken van Taylor lijkt
mij niet vrij van fundamentalistische trekjes. Dat doet niets af aan zijn
bijzonder gedegen en knappe reconstructie van de grondslagen van onze Westerse
samenlevingen. Enig relativisme over het eigene kun je bij Taylor niet vinden.
Voor een dialoog tussen verschillende ciulturele identiteiten is relativisme
van elk eigene van groot belang. Daarbij kunnen afstandelijkheid, ironie en
humor een bevrijdende rol spelen. Kortom relativisme mis ik bij Taylor wel !
Dat relativisme lijkt mij voor toekomstige – dat verwacht
ik – multiculturele samenlevingen van groot belang. Is het nu niet juist een
sterke zijde van onze Nederlandse samenleving dat wij het heel vaak niet met
elkaar eens zijn en niettemin kunnen samenleven. De tijd van de Romantiek met
het eigene en vertrouwde van een bepaalde gemeenschap lijkt mij te zijn
gepasseerd.
Henk Reijnders