Woorden en ‘dingen’; het ultieme dualisme

Voor het ALFI-dispuut van 18 oktober; van Eite Veening

Mede op grond van de discussies van eerdere dispuutsavonden (ik kom daar aan het eind van deze tekst specifieker op terug) wil ik een onderwerp aan de orde stellen waarin onze medeburgers maar ook wij als filosofen vaak naïef en wat mij betreft TE naïef zijn. Ik put hierbij uit de volle breedte van de filosofische traditie en haal links en rechts een enkele denker aan; de thematiek is breed en complex genoeg voor een boek of 40. Minstens. Er zijn er al meer over geschreven. Ik heb er een stel van staan en gelezen, maar wat ik erover te melden heb is zeker niet dekkend. Ik heb lang niet al die boeken erover gelezen; laat staan bestudeerd. Ik bied niet meer dan een inleiding in de thematiek

Dit ultieme dualisme; de onoverbrugbare kloof in het leven: het is die tussen de ‘talige’ en de ‘niet-talige’ dingen. Die talige zijn dan de woorden en de niet-talige zijn dan al die zaken waar we woorden voor hebben (en eventueel ruimer: enerzijds de tekens (waaronder woorden) anderzijds de betekenden. Maar dit compliceert aanzienlijk…). Die betekenden/genoemden zijn dan de eventiteiten, entiteiten, situaties, standen van zaken, evenementen; whatever. Alles waar we woorden voor kunnen en willen gebruiken.

En dan zijn we bij de thematiek van vanavond: we benutten woorden om dingen aan te duiden, te benoemen, daarnaar te verwijzen. Maar het woord is niet het ding; nooit. De kaart is niet de landstreek, het menu is niet het diner. Ook al kunnen we woorden weer als dingen gaan beschouwen en woorden over woorden maken (semantiek).

Natuurlijk is dit een oud thema in de filosofie en de Linguistic Turn heeft ons van de eerste fase van naïviteit beroofd. Belangrijk is daarin het boek van Rorty ‘Philosophy and the mirror of nature’ uit al weer 1979. In dit boek laat Rorty zien hoe filosofen keer op keer probeerden in taal de werkelijkheid te weerspiegelen en hoe dat steeds vast liep. Prachtige beschouwingen over de wendingen in het denken van Wittgenstein en Heidegger; wat dit betreft.

Maar die naïviteit is niet uitgeroeid. Medeburgers gaan er maar al te vaak van uit dat de taal (de theoretische, de wetenschappelijke beschouwing) de werkelijkheid weerspiegelt; compleet en waarachtig representeert. Als dat fout gaat en dat gaat vaak fout, dan moet er iets gebeuren: betere wetenschap of eerlijker wetenschappers. Maar daarmee wordt de ‘ illusie’ van die relatie niet aangetast.

Binnen de ‘dingen’ is er dan een belangrijk onderscheid te maken tussen de afgrensbare zaken waarbij het bijna onvermijdelijk is om er een naam aan te geven en de rest. Bij die eerste is het meestal simpel: woord en ding passen op een voor mensen natuurlijke wijze bij elkaar. Soortnaam incluis (Fido, hond, zoogdier). Maar ook daarbij moeten we niet te naïef zijn; in andere culturen en taalgemeenschappen kunnen heel andere soortnamen worden gegeven dan wij gewend zijn. De Sapir-Whorf-these; de chinese filosofie etc.

Zijpaadje.

Er is een aspect dat ik nu wel wil noemen maar op die avond zijdelings aan de orde wil laten komen en dat is het aspect dat Foucault beschrijft in zijn befaamde De Woorden en de Dingen: taal en macht. Wie de termen kan benutten kan de werkelijkheid ook beter naar de eigen hand zetten; wie de termen kent is een kenner, een deskundige en die krijgt daarom aanzien en macht en helemaal als die kennis aan maatschappelijke rollen wordt gekoppeld. Zeer fascinerend en nog altijd relevant, maar in dit kader alleen een neventhematiek.

De kwestie van de woorden en de dingen, of liever: de namen en de genoemden, is overal aan de orde.

In het dagelijks leven natuurlijk permanent; we ‘nemen’ ‘de’ ‘bus’ en we weten dan allemaal wat we feitelijk doen. We ‘gaan’ naar ‘Alfi’ en idem; hoewel dat nu wellicht alleen voor ons en onze naasten geldt.

In de wetenschap niet minder; alles wat we kennen krijgt een term, een naam. In de biologie, in de medische wetenschap, in elke discipline: trapleggers hebben instrumenten met namen die weer alleen zij goed kennen en dat geldt in talloze situaties.

En dan de filosofie. Ook daar. Maar dan nog complexer. Want waar hebben wij filosofen het over?

De beweging en de zin van die woorden en hun dingen zijn duidelijk; in elk geval in dagelijks leven en in de wetenschappen maar ook in de filosofie: we hebben een entiteit en daaraan koppelen we een term/naam en door die naam te gebruiken roepen we bij de ander een beeld op van die entiteit. ‘Geef me de hamer even’ en dan weet ik welk voorwerp bij die naam ‘hamer’ hoort en bij die naam ‘geven’.

Elke taalgemeenschap is alleen een gemeenschap vanwege het feit dat zo kan worden geleefd: namen en benoemden in een nette scherpe relatie. Als de naam te globaal is maken we subnamen (‘Nee, ik bedoelde de klauwhamer’). Zo is taal ook nooit iets prive’s zoals Wittgenstein ons leerde: taal is afhankelijk van woordbetekenissen is afhankelijk van communicatie is afhankelijk van een taalGemeenschap. Semantiek dus (en om het ruimer te trekken: Semiotiek ook).

Wij filosofen hanteren abstracta en dat zijn woorden voor concepten. Dan wordt alles iets lastiger. Ook omdat wij ons zowel bezig houden met woorden-voor-dingen als voor woorden-voor-woorden als voor woorden-voor-relaties-tussen-woorden-en-dingen en -tussen-woorden-en-woorden.

Sinds Frege hebben we dat beeldschone onderscheid tussen Sinn en Bedeutung van een woord/term. Sense en Reference, zoals het meestal wordt vertaald. Zin en betekenis is al lastiger…..

De Bedeutung betreft die relatie tussen naam en benoemde. De Bedeutung of Reference van het woord ‘paard’ is dat dier daar, en dat dier daar ook, en zo hebben we er vele. Dit is waar we het hier vooral over hebben; namen als refererende termen, verwijzend naar iets dat genoemd wordt.

De Sinn betreft de relatie tussen naam en andere namen/woorden. De Sinn/sense van het woord ‘paard’ is dan bijvoorbeeld ‘een zoogdier met hoeven en manen’ etc. Dus de definitie, de omschrijving in andere woorden. Bij Reference kun je wijzen, bij Sense ga je vertellen.

De standaardsituatie is die als van het paard. Of de tafel. Of de maan. Of de koning van Frankrijk. Dus van W1-eventiteiten, van voorwerpen, dingen met een nette grens in de werkelijkheid. Of harde afspraken: een ‘berg’ is pas een berg als….

Dat is de standaardsituatie waar het in de semantiek ook bijna altijd over gaat. Maar zoals wij weten zijn er nog twee werelden met eventiteiten: W2 en W3, de werelden van de mentale en de conceptuele eventiteiten. En dan wordt het lastiger.

Bij de mentale is dat al bekend. Van ‘mijn’ beleving naar een woord dat bij jou het beeld oproept van mijn beleving is berucht lastig.

Zijpaadje.

In de medische wereld waarin ik al een paar jaar heel druk ben is er een internationale standaard voor termen: SNOMED. Systematic Nomenclature for Medicine. Elk orgaan of organel of etc. heeft een code en dat is een non-talige want een cijfercode. Ooit zag ik dat als een gewenste consequentie van mijn 3Wt (het Omnicon) en dat wordt gerealiseerd en dat bevalt me wel: elke ‘soort’ ding heeft een internationaal taal-onafhankelijke cijfercode voor het concept. Het gaat in SNOMED immers om W3.1-eventiteiten: concepten voor W1-dingen in het menselijke lichaam. Succes verzekerd! Voor alle medici!

Dit is ook al gaande in de Astronomie waar sterren een cijfercode hebben en in de Genetica waar allerlei genetische details een cijfercode hebben. Allemaal ‘hard’ te maken en dat scheelt zeker spraakverwarringen etc.

(Voor de ouderen onder ons: kennen jullie die mop nog van die moppenvertellersclub?)

Boeiend en relevant is nu dat er nog geen SNOMED is voor de psychiatrie als specialisme. Waarom niet? Omdat er geen ‘harde’ semantiek mogelijk is voor belevingen etc. en die zijn in de psychiatrie nu eenmaal onvermijdelijk. Er is geen nette harde semantiek te maken (nog) voor W3.2.

Bij het conceptuele is dat nog lastiger. Qua Sinn is dat al heel lastig, maar qua Bedeutung nog meer. Het is al de vraag of filosofen willen accepteren dat voor hun termen een Bedeutung te vinden is. De nominalist zal dat immers ontkennen. Voor de realist en de triadist is er hoop: het woord verwijst naar een concept dat bestaat los van het woord. (In W3 dus. W3.3; concepten over concepten. Zeker ook concepten over concepten over dingen etc.; dus W3.3.1. of W3.3.2.1 etc. Maar wellicht ook iets als W3.0)

WAAROM HIEROVER???

Ik kom op deze thematiek door de dispuutsbespreking van juni en die van september kwam daar nog eens bij en maakte het nog helderderderder. Dat dit complex is en dat naïviteit riskant is en aanleiding is tot die befaamde constatering uit de Romeinse tijd: ‘Eerst werpen wij het stof op en dan klagen wij dat wij niets kunnen zien’.

Er zit namelijk een vette valkuil in het standaardmodel. En die valkuil is dat onze woorden de grenzen van onze werkelijkheid bepalen en ook van ons denken daarover. Daar zit wat mij betreft die naïviteit; dat we er blind vanuit gaan dat er niets anders kan zijn dan wat we kunnen benoemen en verwoorden; en dat onze terminologie een soort gegeven is en vanzelfsprekend het best-mogelijke. Wat niet benoemd is bestaat niet.

Het denken op het Procrustusbed van de taal.

In andere talen met andere grammatica’s en andere semantieken kunnen zaken gedacht en verwoord worden die bij ons onmogelijk zijn.

Immers: we spreken nog steeds, in en buiten de filosofie, over ‘lichaam’ en ‘geest’ en we doen dan alsof we met die 2 termen op een vergelijkbare manier verwijzen naar en refereren aan ‘entiteiten’. Maar daar gaan we al. Waarom zouden we met ‘geest’/’mind’ naar eenzelfde soort ‘eenheid’ verwijzen als met ‘lichaam’? Wat zou er gebeuren als we over het mentale zouden denken als ‘informatiesensibiliteit’. Afgekort insen. Een ding (een lichaamsdeel/orgaan) heeft meer of minder insen en ook een organisme heeft meer of minder insen. Een robot minder dan een hond; bijvoorbeeld.

Of beter nog: organen kennen zowel een mate als een aard van insen (zintuigen maar ook denken) en organismen kennen zowel een mate als een aard van insen. Ik denk dat we van de Geest (als woord dat refereert aan iets dat een eenheid is) af kunnen komen en dat dat zinnig zou zijn!

Bij Kant is dat misschien nog erger. Waar heeft hij het over? Dat zuivere denken van hem; heeft hij het wellicht eigenlijk over W3.0 en W3.3; helemaal los van W2.1 en W1? Gaat het bij hem eigenlijk om W3.3.1 en W3.3.2?

Ten slotte: ik ben recent redelijk onder de indruk geraakt van de theorie van Jerry Fodor: LOT. Language of Thought. Hij schreef daarover al in 1975 en recent schreef hij LOT 2 en hij is de outcast in de Cognitive Science etc. LOT oftewel: het Mentalese. Een systeem van ‘concepten’ waarmee wij denken, maar die woordloos zijn en waar we woorden voor moeten vinden/maken/zoeken. Hij heeft daar sterke verhalen bij; al jaren. Maar de sceptici zijn nog ruim in de overhand. Maar dat kan ook bijna niet anders: de kloof tussen LOT en de ‘werkelijkheid’ kan immers alleen door woorden worden overbrugd. En dan beginnen we weer van voren af aan. Maar ik denk bij dat Mentalese toch steeds aan iets als ‘particulars’ in W3….

We zouden ons deze avond eens zeer gericht kunnen bezinnen op kwesties die ons bezig houden en de mate waarin de taal ons daarbij onnodig en onwenselijk forceert in een manier van denken.

Ieder zoeke eigen kwesties…..