Actor Network Theory en het sociale
Mijn proefschrift zal gaan over de vraag hoe Foucaults analyse van normaliserende macht aangevuld kan worden met perspectieven op verzet/ verandering. Hierbij wil ik onderzoeken of het werk van Annemarie Mol, dat aansluit bij de Actor Network Theory, mogelijkheden biedt.
De Actor Network Theory is door Latour en anderen ontwikkeld als een sociologie van de wetenschap. Sociale interacties worden geconceptualiseerd in termen van netwerken, waarin zowel semiotische (relaties tussen concepten) als materiële elementen een plaats krijgen. Hiermee verzet Latour zich tegen de tweedeling tussen de natuur en het sociale in de wetenschap. Om de rol van materiële elementen te benadrukken spreekt men ook wel van actants ipv actoren. Een actant kan een ding zijn of een persoon. Als het een ding is, is er geen sprake van intentionaliteit, ook al kan zo’n actant het gedrag beïnvloeden. Een onderzoeker moet er voor waken om intentionaliteit toe te schrijven aan de actant. Als de actant een mens is kan er wel sprake zijn van intentionaliteit. Het netwerk is voortdurend in transitie. Het moet steeds weer geactiveerd worden om te kunnen bestaan. Macht betekent in een netwerk dat een actant anderen zo ver krijgt om zijn belangen na te streven.
In Reassembling the social (2005) zet Latour een aantal aannames in de sociologie op losse schroeven. Het staat volgens hem niet vast wat groepen zijn, wat handelingen zijn, wat de aard van objecten is, wat de aard van feiten is en op welke manier de sociale wetenschappen empirisch zijn. Volgens Latour bestaat het sociale niet op zichzelf als een soort ingrediënt van de werkelijkheid, dat zich onderscheidt van andere ingrediënten. Het is een soort connectie tussen elementen die zelf niet sociaal zijn. Het sociale is vloeibaar.
ANT heeft de volgende aannames over de werkelijkheid en over de manier waarop we de werkelijkheid kunnen kennen.
Aannames van ANT:
Ontologische politiek
Ontologie gaat over de vraag wat werkelijk bestaat, wat de mogelijkheidsvoorwaarden van ons bestaan zijn. Het is de vraag of er één werkelijkheid bestaat, die weliswaar kan veranderen, maar uit bepaalde elementen bestaat. Een alternatieve opvatting is dat werkelijkheid altijd een constructie is, dat zij historisch, cultureel en materieel gelokaliseerd is. In deze opvatting wordt werkelijkheid continu gevormd. Dit betekent volgens Mol (1999) dat er niet een enkele werkelijkheid bestaat maar multipele werkelijkheden. Politiek gaat over het maken van keuzes, het veranderen van de werkelijkheid.
Pluralisme 1: perspectivalisme
Wetenschap is gericht op het kennen van werkelijkheid. Perspectivalisme is een begrip dat gebruikt wordt om aan te duiden dat er verschillende deskundigen zijn die vanuit diverse perspectieven, met andere ogen naar de werkelijkheid kijken. Er kan dan nog wel sprake zijn van één werkelijkheid, die er voor iedere deskundige anders uitziet.
Pluralisme 2: constructivisme
Constructivistische verhalen laten zien hoe de werkelijkheid in elkaar geknutseld wordt. Hoe wordt een specifieke versie van de werkelijkheid ondersteund en hoe worden rivaliserende theorieën uitgeschakeld? Er is een zekere mate van contingentie in de selectie van de ‘beste’ theorie. Er waren verschillende kandidaten om de dominante theorie te worden, maar de andere theorieën hebben de strijd verloren.
Multipele werkelijkheid
Als we de werkelijkheid zien als multipel, gaat het niet om perspectivalisme of constructivisme. Het gaat over interventie en performance. De werkelijkheid wordt ‘ gedaan’,’ in scène gezet’ ipv geobserveerd. De werkelijkheid wordt in stukjes gesneden, met ultrageluid gebombardeerd, op een weegschaal gelegd. Dat betekent dat het object verandert. Het gaat niet om verschillende attributen of aspecten maar om verschillende versies van het object.
Voorbeeld: drie versies van bloedarmoede
Klinisch: de patiënt vertelt de dokter dat hij moe en duizelig is. De dokter kijkt onder het ooglid, kijkt naar de huid. Dit zijn zichtbare symptomen en klachten die door de patiënt geuit worden.
Statistisch: in het laboratorium wordt het hemoglobine gehalte van het bloed gemeten. Op basis van de gegevens van een populatie worden normen vastgesteld, meestal twee standaarddeviaties van het gemiddelde. Onder deze norm wordt bloedarmoede gediagnosticeerd
Pathofysiologisch: per individu bepalen hoeveel hemoglobine voldoende is om voldoende zuurstof te transporteren.
Deze versies overlappen niet noodzakelijk. Iemand kan statistisch gezien bloedarmoede hebben, maar zich fit voelen. Daarom zijn het niet drie aspecten van dezelfde werkelijkheid, maar multipele werkelijkheden.
Welke politiek (politics) past hierbij?
Waar zijn de keuzemogelijkheden?
Als er meer manieren zijn om abnormaliteit vast te stellen, is er (mogelijk) een keuze. Vaak is de keuze impliciet gemaakt, door diverse oorzaken. Bijvoorbeeld bij ziektes die of op een klinische manier opgespoord worden (komt een vrouw bij de dokter) of op een statistische manier (bevolkingsonderzoek). Vaak is er geen helder keuzemoment. Moeten keuzes meer expliciet worden? Dat is de vraag. Het impliceert een uitbreiding van het argumentatieve format. We kunnen er ook voor kiezen om in opties te leven. Mogelijk ontstaan er steeds nieuwe opties aan de horizon en kunnen we het keuzemoment nooit te pakken krijgen.
Wat staat er op het spel?
De manier waarop bijvoorbeeld ziekte vastgesteld wordt heeft effecten in de werkelijkheid. De onderzoeker die een statistische methode gebruikt, onderscheidt bijvoorbeeld populaties. Hiermee wordt ook gesteld dat de groep iets gemeenschappelijk heeft, meer dan met de andere groep. De pathofysiologische methode vergelijkt alleen het individu met zichzelf. Er treden interferenties op.
Zijn er werkelijk opties?
Verschillende versies van de werkelijkheid kunnen botsen, maar ze kunnen elkaar ook aanvullen of opvolgen. Hoe werkt dit, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de statistische norm voor bloedarmoede? Normatieve data worden verzameld bij gezonde mensen. Er is echter nog geen norm om vast te stellen wie gezond is. Daarom vraagt men deze mensen of ze gezond zijn. Op die manier ligt de klinische norm aan de basis van de statistische, hij wordt ahw ingesloten.
Hoe kunnen we kiezen?
Binnen medische wetenschap wordt er van uit gegaan dat, als medische interventies niet noodzakelijk volgen uit de natuur, als er keuzes gemaakt kunnen worden, deze keuzes door de patiënt gemaakt moeten worden. We kunnen denken in verschillende conceptuele modellen. Er is een keuze mogelijk tussen een marktmodel en een staatsmodel. In het marktmodel gaat het over verschillende discrete goederen en de patiënt is een klant die kan kiezen wat hij koopt. In het staatsmodel is de klant een burger. Gezondheidszorg is een zaak van de overheid. Hier is sprake van een organisatie. De patiënt-burger moet zorgen dat hij vertegenwoordigd is. De vraag is niet alleen hoe de patiënt zichzelf representeert maar vooral ook hoe worden de burgers gerepresenteerd in kennispraktijken?
Tijdens onze Alfi bijeenkomst wil ik verder ingaan op de ANT en de verschillen en raakvlakken met Foucault en de bruikbaarheid van ANT als aanvulling op Foucault.
Jacquelien Rothfusz, 9-12-2009
Latour, B. (2005), Reassembling the social. An introduction to Actor-Network-Theory. Oxford University Press
Mol, A.: Ontological politics. A word and some questions. In: Law, J. and J. Hassard (1999), Actor Network Theory and after. Blackwell Publishers/ The sociological review, Oxford.