OBW paar notities 15 maart 2010 Groningen bij de inleiding van Anjo van Wely
Het ontbreken van vrijheid van meningsuiting in de Nederlandse grondwet
In zijn verhaal noteert Anjo zijdelings dat de rechterlijke macht in Nederland de grondwet niet als toetsing mag gebruiken
In dat verband een paar notities. De grondwet regelt de verhouding tussen overheid en burgers, wetten regelen (ook) de verhoudingen tussen burgers onderling: regels die gelden voor de verhouding tussen overheid en burgers, hoeven daarmee nog niet te gelden voor burgers (onderling). bv non-discriminatie de overheid mag homo’s/vrouwen niet weigeren voor bepaalde posities, terwijl dat in kerken en scholen wel mag.
De grondwet wil burgers tegen de overheid beschermen, in principe gelden grondrechten daarom tussen burger en overheid. Dat heet verticale werking (van 'hoog' naar 'laag'). Gelden grondrechten ook tussen burgers onderling – dus horizontaal? Burgers kunnen zich inderdaad ook onderling op grondrechten beroepen. Niet elk recht is daar even goed voor geschikt. Een burger zal een ander niet in het kiesrecht kunnen belemmeren (artikel 4). Dat ligt anders bij bijvoorbeeld discriminatie (artikel 1) of de vrijheid van meningsuiting (art. 7), daar wordt ook tussen burgers onderling regelmatig een beroep op gedaan. De rechter maakt dan een concrete belangenafweging welke voor de ander gaat.
Halsema diende een wetsvoorstel in om de de rechters alsnog de bevoegdheid te geven om concrete gevallen te toetsen aan alleen de klassieke grondrechten (dus niet de sociale grondrechten). Dit voorstel is door de Tweede Kamer aangenomen in 2004 en door de Eerste Kamer in 2008. Na ontbinding van de Kamers zal het voorstel in tweede lezing in de Kamers tweederde meerderheden moeten krijgen. Hieronder iets van de besprekingen van dit voorstel.
http://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/28331_initiatiefvoorstel_halsema#p328331 Voorstel van wet van het lid Halsema houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering van de bevoegdheid tot toetsing van wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet door de rechter.
Het Wetsvoorstel Halsema behelst de bevoegdheid voor de rechter wetten (in formele zin) beperkt te toetsen aan de grondwet. Wetten in formele zin kunnen na invoering worden getoetst aan de artikelen: 1 - 23, 54, 56, 99, 113, 114, 121, 129.
Tweede kamer neemt dit voorstel aan op 14 oktober 2004.
http://www.eerstekamer.nl/nieuws/20081127/senaat_verdeeld_over_toetsingGrondwet in 1848. Sindsdien is in de Nederlandse Grondwet namelijk een bepaling opgenomen, waarin is vastgelegd dat de rechter wetgeving niet aan de Grondwet - en dus ook niet aan de daarin vastgelegde grondrechten - mag toetsen. Dit is volgens voorstanders van toetsing zeker in de huidige tijd opmerkelijk, aangezien wél mag worden getoetst aan grondrechten die zijn vastgelegd in internationale verdragen. Femke Halsema heeft daarom in 2002 een wetsvoorstel ingediend dat alle rechters alsnog de mogelijkheid geeft om wetten, bij strijdigheid met de Grondwet, in concrete gevallen niet toe te passen.
(..) anomalie dat rechters sinds 1953 wel wetten mogen toetsen aan verdragen, maar niet aan de eigen Grondwet. (..) Als zwaarder wegende nadelen ziet het kabinet echter dat het primaat van de politiek als medewetgever wordt aangetast. Ook ziet het kabinet geen meerwaarde in constitutionele toetsing en vindt het toename van de rechtsonzekerheid een nadeel.
http://www.eerstekamer.nl/9370000/1/j9vvhwtbnzpbzzc/vi0rbu27debh/f=y.pdfMevrouw Duthler (VVD): Een van de pijlers waarop onze constitutionele democratie is gebaseerd is de trias politica van Montesquieu, een nog altijd levend verhaal, getuige de Nederlandse vertaling die vorig jaar is uitgebracht. Ik hoef dat in dit huis niet uit te leggen. De centrale gedachte is dat het voor een goed functionerende democratische rechtsstaat
nodig is dat er een scheiding bestaat tussen de wetgevende, de controlerende en de uitvoerende macht. Het is de wetgevende macht die het normenkader vaststelt. Het is de rechterlijke macht die concrete gevallen aan het normenkader toetst. Om te komen tot het normenkader worden belangen in het openbaar gewogen en met elkaar vergeleken en daarbij worden politieke keuzen gemaakt. De wetgever staat er voor in dat wetten uitvoerbaar, handhaafbaar en in overeenstemming met de Grondwet zijn. De weging van de verschillende belangen en het maken van politieke keuzen gebeurt in het openbaar door volksvertegenwoordigers die democratisch zijn gekozen. Het normenkader zelf is vervolgens voor de rechter een gegeven en kan door hem niet ter discussie worden gesteld. (..)
De wetgever heeft de uitdrukkelijke taak gekregen om wetten te toetsen aan de Grondwet. De wetgever is het enige democratisch gekozen orgaan in de trias politica. Ik zou de afwegingen graag in het openbaar willen maken door een democratisch gekozen volksvertegenwoordiging. (..) Ik kom bij de scheidslijn tussen klassieke en sociale grondrechten. Het opheffen van het toetsingsverbod aan de Grondwet wordt in dit wetsvoorstel beperkt tot toetsing aan de klassieke grondrechten. De VVD-fractie vraagt zich af waar de scheidslijn ligt tussen klassieke en sociale grondrechten. (..) Als er al een constitutionele toetsing toegestaan moet worden, geeft mijn fractie de voorkeur aan geconcentreerde toetsing boven gespreide toetsing. Op die manier wordt de kennis gebundeld en de rechtseenheid bevorderd. (..)Het bezwaar van de VVD-fractie tegen constitutionele toetsing is dat politisering van de rechtspraak dan moeilijk is tegen te gaan. (..)Bij het toetsen aan verdragen gaat het om het handhaven van minimumnormen en bij toetsing aan de Grondwet gaat het om een interpretatie van de Grondwet. Toetsen aan verdragen en toetsen aan de Grondwet kun je niet met elkaar vergelijken. (..)De heer
Dölle (CDA): Hoe men het ook wendt of keert, invoering van constitutionele toetsing, ook al is die in hoofdzaak beperkt tot het domein van de klassieke grondrechten, betekent een aanzienlijke verandering in het constitutionele bestel. Er wordt gewicht verplaatst van het been van de Nederlandse wetgever naar het been van de Nederlandse rechter. Om het militair te zeggen: de laatste wacht bij de Grondwet wordt afgelost. (..)Indien bijvoorbeeld de nieuwe tijden een hiërarchiëring van grondrechten of een verdiscontering van multiculturaliteit zouden vergen, dan blijft dat voor onze fractie een zaak van de grondwetgever en de wetgever. Zeker, dat gaat met meer hindernissen gepaard en dat gaat omslachtiger. De waarborgfunctie die de Grondwet juist ook bezit, brengt echter mee dat de sloten die op de Grondwet zitten – twee lezingen van wetsvoorstellen, ontbinding Tweede Kamer, gekwalificeerde meerderheden in beide Kamers – bewerkstelligen dat revisie van het constitutioneel bestel casu quo de Grondwet zorgvuldig plaatsvindt. Hierbij worden de Staten-Generaal die volgens diezelfde Grondwet hetgehele Nederlandse volk vertegenwoordigen beslissend betrokken. (..) De clausulering van grondrechten in onze nationale constitutie komt erop neer dat de grondwetgever het slechts aan de formele wetgever toestaat om grondrechten te beperken. De bescherming zit er dus in dat alle andere nationale en decentrale regelgevers en bestuursorganen wordt ontzegd om op eigen titel die grondrechten in te perken, slechts de wetgever kan dat. (..) Wie de finale interpretatie van de Grondwet verlegt naar de rechter neemt een stap die altijd logischerwijs neerkomt op het zetten van een nationaalrechterlijke kop bovenop de internationaalrechtelijke bescherming van grondrechten. Het spiegelbeeld van deze juridisering is de inperking van de marges voor de wetgever en verdere verplaatsing van de politiek naar de rechtszaal. (..) Een ander element van de kostprijs van de invoering van constitutionele toetsing ligt in de verdere juridisering of inpoldering van het politieke domein door de rechter.(..) Dit wetsvoorstel plaatst de rechter boven de wetgever als het gaat om de uitleg van grondwetsbepalingen. (..)Een volgend punt is het risico van politisering van de rechterlijke functie. Landen die een robuuste constitutionele toetsing kennen, laten zien dat de rechtersbenoemingen gepolitiseerd raken. (..) rechters hebben in bepaalde situaties ook nu al wat mogelijkheden om de burger tegemoet te komen door bijvoorbeeld de contra legem jurisprudentie. Waar het mij om gaat, is de vraag wie er voorgaat als de wetgever iets wel heeft gezien, maar de rechter ziet het anders. Dat is wat mij betreft de kern. (..)
Engels
(D66): Door ontwikkelingen als de onmacht van de wetgever om belangrijke en complexe maatschappelijke ontwikkelingen te reguleren en de toenemende vraagtekens bij de kwaliteit van de wetgeving heeft de centrale plaats en de functie van de wet en de wetgever als waarborg voor de vrijheid en rechtszekerheid van de burger en als garantie voor een stabiel en rechtmatig bestuursoptreden aan betekenis verloren. Tegelijkertijd heeft de rechter zich op basis van zijn grondwettelijke taak en in wettelijke opdracht verder geprofileerd in zijn rechtsbeschermende rol met inbegrip van de toetsing oponrechtmatige regelgeving.(..) Velen, waaronder de Hoge Raad, de Raad van State, de Nationale Conventie, de Nationale Ombudsman, de WRR, maar ook vele leden van de academische gemeenschap maken zich zorgen over de ontwikkeling en de effecten van het tot een partijendemocratie verworden representatieve stelsel. (..)In onze democratie zijn met andere woorden niet de kiezers de dragers van de staat en de democratie, maar de politieke partijen. Dat heeft in de woorden van H.J. Schoo een soort geleide democratie met een regentesk politiek systeem opgeleverd. (..)De nu voorgestelde grondwetswijziging brengt overigens geen verandering in het primaat van de wetgever. In het voorstel is slechts bedoeld, de relatie wetgever-rechter evenwichtiger te maken uit een oogpunt van checks and balances. (..)Onze fracties zijn het met de initiatiefneemster eens dat als gevolg van de in 1954 in artikel 94 grondwettelijk geboden opening naar rechterlijke toetsing van wetten aan eenieder verbindende verdragsbepalingen het toetsingsverbod in artikel 120 als een anomalie kan worden aangemerkt. (..)
Holdijk
(SGP): De rechter heeft de afgelopen vijftig jaar een steeds overheersender rol opgeëist en toegekend gekregen. Het is al lang niet meer zo dat de rechter in alle gevallen eenvoudig de wet toepast. Soms fungeert hij als een breekijzer bij de oplossing van maatschappelijke vraagstukken. In het civiele recht vervulde hij die overheersende rol al vanouds, maar daar is het bestuursrecht bij gekomen. Het is moeilijk voorstelbaar, maar vijftig jaar geleden bestond in Nederland de bestuursrechtspraak niet of nauwelijks. Voeg daarbij het Hof van Justitie in Luxemburg, dat door zijn jurisprudentie praktisch in zijn eentje de verregaande bevoegdheden van de Europese Unie heeft bewerkstelligd en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg, dat ons hele rechtsbestel door de toetsing aan het EVRM en het BUPO-verdrag door elkaar heeft geschud. Is het wenselijk dat een klein aantal ongekozen mensen zoveel macht uitoefent? (..)Rehwinkel
(PvdA): Een eerste voordeel is dat de rechtsbescherming van burgers erdoor kan verbeteren. Op dit moment wordt al getoetst aan internationale verdragen, zoals het EVRM, dat een minimumbescherming biedt. Onze Grondwet kent op sommige onderdelen meer bescherming, zoals de vrijheid van meningsuiting (censuurverbod), de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van godsdienst. (..)Wij zien in de opheffing van het toetsingsverbod dus een opening om de rechtsbescherming van burgers in Nederland, bijvoorbeeld op de onderwerpen van vrijheid van meningsuiting, vrijheid van onderwijs en vrijheid van godsdienst, te verbeteren.(..) Een tweede voordeel van de opheffing van het toetsingsverbod kan zijn dat de Grondwet, als ik het populair mag zeggen, meer smoel krijgt binnen ons rechtssysteem. (..)De Raad voor de rechtspraak heeft ervoor gewaarschuwd dat het parlement zijn eigen toetsingsplicht niet op de rechter moet afschuiven. (..)Het democratieargument, zo meende het tweede kabinet-Kok, heeft veel van zijn betekenis verloren sinds invoering van de rechterlijke toetsing aan verdragen en sinds de voorrang van het Europese recht boven het nationale recht. (..)De politisering van de rechterlijke macht lijkt ons met anderen een slechte zaak. Dat gevaar zou er vooral kunnen zijn bij een constitutioneel hof. (..)Thorbecke was een uitgesproken tegenstander van het toetsingsverbod (.)De Raad van State, de Hoge Raad, de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak adviseren positief over dit wetsvoorstel. Staatsrechtelijk en politiek Nederland is en zal ook wel verdeeld blijven. Tegen deze achtergrond wordt de toetsing in dit wetsvoorstel daarom beperkt tot wettelijke bepalingen waaraan de burger een directe aanspraak jegens de overheid kan ontlenen. Niet gekozen wordt voor een constitutioneel hof, maar voor de ons bekende gespreide toetsing, waarbij de wetgever alsnog maatregelen kan nemen ter versterking van de rechtseenheid. (..)Kox
(SP): De rechter toetst veelvuldig wetten aan het EVRM, waarmee de onschendbaarheid van de wet, zoals geformuleerd in artikel 120 van de Grondwet, een fictie is geworden. (..)Volgens professor Peters leidt het toetsingsverbod er ook toe dat rechters, de Hoge Raad incluis, de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg, steeds meer beschouwen als maximumnormen en hun rechtspraak daarop aanpassen, terwijl het EVRM bedoeld was om minimumnormen vast te leggen voor de burgers van de Europese lidstaten. (..)http://www.eerstekamer.nl/behandeling/20081125/voortzetting_behandeling/f=y.pdf
http://www.eerstekamer.nl/behandeling/20081125/voortzetting_behandeling_2/f=y.pdf
Mevrouw
Halsema: mijn belangrijkste motieven om constitutionele toetsing te bepleiten, namelijk verbetering van de rechtsbescherming en versterking van de rol en de betekenis van de Grondwet. (..)Rechtelijke toetsing geeft aanvullende individuele rechtsbescherming ten opzichte van de wetgever. (..)Soms kennen verdragen grondrechten die de Grondwet niet kent. Zo is er bijvoorbeeld het recht op leven en het recht om te huwen. Een andere keer biedt juist de Grondwet meer bescherming. Dit is ook gisteren door vrijwel alle sprekers genoemd. Te denken valt aan het verbod op censuur, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs. (..)Daarbij is het EVRM bedoeld als een verdrag met minimumnormen. Op enkele punten, niet alle, kent het Hof in Straatsburg daarbij veel beoordelings- en beleidsvrijheid toe aan de lidstaten. (..)Ik ben er ook van overtuigd dat de Grondwet door toetsing aan de subjectieve rechten terreinwinst kan boeken ten opzichte van het EVRM. (..)met dit wetsvoorstel wordt de formele wet in overeenstemming gebracht met de algemene norm die in Nederland geldt, namelijk dat lagere aan hogere normen mogen worden getoetst. (..) De welbekende wetgevende, uitvoerende en juridische functies zijn opgedragen aan verschillende organen. Daarmee wordt de machtenscheiding bereikt. Vervolgens moeten die organen dan in een checks-andbalancesverhouding tot elkaar worden gezet, om ook een machtsevenwicht te bereiken. (..)Mijn wetsvoorstel komt er in de kern op neer om bij de juridische beoordeling van een vraag of een wet in overeenstemming is met de Grondwet ook die organen te betrekken waaraan wij in de regel juridische beoordeling opdragen, de rechter. Deze juridische beoordeling wil zeggen een beoordeling achteraf, concreet en op grond van rechtmatigheidscriteria. (..)De kern van de jurisprudentie is dat de rechter zich schikt en richt naar inhoudelijke afwegingen die door de wetgever zijn gemaakt. (..)Ik verwacht geen politieke benoemingen, omdat wij niet voorstellen om een constitutioneel hof in te stellen. Dat leidt tot de politieke benoemingen zoals wij weten uit Duitsland en Frankrijk. (..)Geen Amerikaanse toestanden met politiek benoemde rechters; daar leidt mijn voorstel met gespreide toetsing ook in het geheel niet toe. (..)Het aanknopen bij het EVRM en andere verdragen levert geen zinloze kopiëring op. De rechter is bij toetsing aan de Grondwet niet gebonden aan de interpretatie van het Europees Hof die in de verdragsbepaling is geïncorporeerd en kan dus een meer op Nederland toegesneden toetsing verrichten. (..)Rehwinkel
(PvdA): Ik waarschuw tegen het beeld dat wetten als zodanig aan de Grondwet zouden worden getoetst. Het gaat om rechtspraak in individuele gevallen, waarbij sprake is van toetsing. http://www.eerstekamer.nl/9370000/1/j9vvhwtbnzpbzzc/vi7o87dcpmn9/f=y.pdfOp 2 december 2008 wordt het voorstel in de eerste kamer met 37 tegen 36 stemmen aangenomen.
wiki_nl
concepten:
de vrijheid om keuzes te maken - liberty principle;
rechtvaardigheid als billijkheid - justice as fairness;
reflectief evenwicht - reflective equilibrium;
de sluier van onwetendheid - veil of ignorance; (onderdeel gedachtenexperiment)
overlappende consensus - overlapping consensus;
publieke ratio - public reason.
A Theory of Justice, 1971
Hoe komt de verdeling van macht, kennis en rijkdom eigenlijk tot stand?
John Rawls, Political liberalism, 1993
Hoe zorg je voor een stabiele samenleving, als er veel verschillende groepen zijn?
Een zwak punt van Rawls is dat hij altijd uitgaat van redelijke mensen, met redelijke ideeën, die op een redelijke manier met elkaar tot afspraken kunnen komen. De realiteit is vaak anders.
Aan het einde van zijn loopbaan heeft Rawls de basisprincipes van rechtvaardigheid als volgt beschreven:
Het is interessant om te zien dat de 'minst bevoordeelden' ofwel 'sociaal zwakkeren' een steeds grotere rol zijn gaan spelen in het werk van Rawls. In het begin van zijn carrière was Rawls een grotere aanhanger van het liberalisme en de meritocratie dan aan het einde van zijn loopbaan, als hij meer oog heeft voor ingebakken ongelijkheid.
John Rawls, Political liberalism, 1993
the moral agent relevant to political discourse of justice is the free and equal citizen as a political person, not the moral agent in general. Rawl’s political person as ‘a special case’ of moral person corresponds to the idea of person assumed by all modern constitutions.
John Rawls, Political liberalism, 1993
This book continues and revises the ideas of justice as fairness that John Rawls presented in A Theory of Justice (1971) but changes its philosophical interpretation in a fundamental way. That previous work assumed what Rawls calls a "well-ordered society," one that is stable and relatively homogenous in its basic moral beliefs and in which there is broad agreement about what constitutes the good life. Yet in modern democratic society a plurality of incompatible and irreconcilable doctrines -- religious, philosophical, and moral -- coexist within the framework of democratic institutions. Recognizing this as a permanent condition of democracy, Rawls asks how a stable and just society of free and equal citizens can live in concord when divided by reasonable but incompatible doctrines? This edition includes the essay "The Idea of Public Reason Revisited," which outlines Rawls' plans to revise Political Liberalism, which were cut short by his death
book review by Ernest Van Den Haag
http://findarticles.com/p/articles/mi_m0377/is_n113/ai_14550854/
BY PUBLISHING A Theory of Justice in 1971, John Rawls, nearly single-handedly, put political philosophy back on the intellectual map. Although disagreeing with most of his views, I thought Rawls' performance admirable. His arguments were careful, original, knowledgeable, and relevant to important social issues. Unfortunately, Political Liberalism, seems to make political philosophy recondite once more. Rawls explicates, amplifies, corrects and, here and there, adds to his theory; but it remains basically unchanged. The style, always ponderous, has become almost intolerably so, and the writing is now surprisingly careless. Infelicitous phrases abound: "hard decisions seem to have no clear answer." Too many sentences are simply ungrammatical. "Both ... pursue ... at the expense of the other"; or, "Does anyone doubt [for "believe"] ... that the principle of toleration may be mistaken, or that it is wrong to have abolished slavery"; or "so that all may ... improve on what everyone can do on their own." The solecisms are not confined to Rawls' native English. He writes: "Extra ecclesia [sic] nullam [sic] sallus, when meaning to quote Cyprian's "Extra ecclesiam nulla salus (which, incidentally, the Church has repudiated).
Although annoying, stylistic carelessness would matter little, did it not carry over into the obiter scripta and even arguments. It does. When Rawls writes, "Rational agents approach being psychopathic when their interests are solely in benefits to themselves," he confuses a moral judgement--to obvious and customary to need utterance--with a medical diagnosis for which there is no support. Some persons believe that by being interested "solely in benefits to themselves" they do the best that can be done for others, or that they do what is right. They may be wrong. But psychopathic? Ayn Rand and all her followers? Max Stirner? Is there any non-circular evidence?
Rawls opposes slavery and favors abortion. Fine. But his argument seems deficient. Slavery is delared unjust because slaves are deprived of freedom and equality. This seems a definition more than an argument, and redolent of circularity. Still, reformulated, it might do for involuntary slavery. What about consensual slavery? Suppose people in Rawls' "original position" decided by lottery who, for a limited period, was to be a slave. Wherein would this be contrary to liberty, equality, or justice? Everybody would consent and have an equal chance. It might be objectionable. But Rawls does not really tell why. (Contrary to J. S. Mill, to deprive oneself of liberty to volunteering to become a slave is, however perverse, to use one's liberty and property rights, just as selling, or giving away, any other property would be.) This issue, however, is remote. Not so abortion.
Rawls favors abortion because "the political value of the equality of women is overriding and this right [to abortion] is required to give it substance and force." There are many good arguments for and against permitting abortion, but this is not one of them--although it is becoming fashionable in legal circles. In substance, Rawls contends that because it is possible for men, but not for women, to have intercourse without risking pregnancy, women must be permitted, even helped, to abort. Yet nature provides many other irksome inequalities. Some should be remedied (e.g., that between sick and healthy persons) though not for the sake of equality; others should not be. Must we promote test "morning" for the sake of equality between those whom nature has made stupid, or lazy, and those who pass tests on merit? Should we permit those burdened by dependents to get rid of them to be equal to those who have none? There must be better grounds than equality for legalizing abortion--compelling need, for instance, or personal autonomy. Incidentally, if abortion is permitted for the sake of remedying inequality, could fetuses produced by artificial insemination be aborted? There would be no inequality to be remedied.
WHICH BRINGS US to equality itself. Together with freedom it constitutes political (essentially distributive) justice for Rawls. Having discarded "desert" because he thinks it a morally indefensible basis for justice, Rawls sees political justice as a family of institutions which provide a fair system of social cooperation between free and equal persons viewed as fully cooperating members of society." It is "to each participant's rational advantage or good" to cooperate, since "fair terms of cooperation specify an idea of reciprocity." (However, Rawls does not ground his notion of justice on self-interest, even though it is prominently featured.)
"Political justicec as equality and freedom is worrisome. After all, injustice is quite possible with equality and freedom. Free persons can be unjust; equal treatment can be equally unjust. The "equal justice" we want involves an equal distribution of justice, not, obviously, of equality, nor of freedom only. Reducing it to equality and liberty impoverishes the notion of justice. Does "Aperite mihi Portas Justitiae" really express a longing for equality and liberty and nothing more--or is there some notion of being dealt with according to desert? Perhaps God alone knows what we each deserve, but how can this mean that we are all equally deserving? Surely, we can try to approximate actual desert. Anyway, our ignorance of true desert would at most be a contingent argument for a distribution independent of it, not a justification of any principle for distributive justice, including equality.
The egalitarian idea--so largely a rationalization of envy--did not begin, and will not end with Rawls. Yet I have never seen a persuasive defense of it. The idea is justified mostly by faute de mieux arguments: Inequality is not morally justifiable--ergo equality is. This won't do. If desert could not be morally deserved, it would not show that we are equally deserving, and deserve an equal distribution.
ONE CAN HARDLY quarrel with Rawls' desire for equal oppportunity. However, he pays too little attention to the fact that equal opportunities for unequally gifted persons necessarily produce very unequal outcomes. His "difference principle" is meant to modify them. It ordains that all inequalities of outcomes "are to be to the greatest benefit of the least advantaged"--which would actually make the opportunity to earn and keep income unequal. Why, anyway, "the greatest benefit"? Why exclude inequalities that benefit others more and the least advantaged somewhat less--as long as the latter still benefit? Indeed, why exclude inequalities which do not benefit the disadvantaged at all, as long as they are not harmed? What is wrong if only some gain as long as nobody loses? Sorry to belabor the point, but it is important enough to Rawls to be repeated in many forms: "economic inequalities" must "improve everyone's situation including that of the least advantaged ... those who have gamed more than others are to do so only on terms that improve the situation of those who have gained less." In practice, one group seldom gains without benefitting others in the process. However, Rawles' moral point is that it is wrong for anyone to become richer, unless everyone's situation is improved thereby, including that of the least advantaged. Now it might be wrong to become richer by making others poorer. (Always?) But Rawls objects to anyone becoming richer unless others do as well. Why? As Vilfredo Pareto pointed out, a society is better off if some become richer without making others poorer. Rawls rejects this view, apparently on moral grounds, without a satisfactory explanation. Perhaps more inequality will lead to more envy. But Rawls explicitly excludes envy as a consideration. Anyway, envy has not heretofore been regarded as a virtue to be institutionalized. Moreover, envy is stimulated most by unavoidable small inequalities, not necessarily pecuniary. The poor, except for Marxists, who seldom are poor, envy their neighbors, not billionaires.
If we were to grant that reducing inequalities is good per se, there still would be problems to which Rawls pays less attention than due. Free societies are far from static. The unequal outcomes produced by equal opportunities will replace those produced by unequal opportunities. This will redistribute inequalities, but not reduce them. Reductions will have to be coerced--which increases inequality between the coerces and the coerced. Further, even if everybody could earn the same net income (Rawls, aware of the need for incentives, does not advocate this), inequality would be reproduced instantly because spending rates differ. You spend your income immediately; I save mine, accumulate, and become rich. Inequalities can be reduced occasionally, but not eradicated.
Rawls never discusses who the least advantaged are. Some may be in that class because they are dishonest, vicious, or destructive, unwilling to "reciprocate," or to subject themselves to any discipline. Should we redistribute to them regardless of what makes them disadvantage? Others deserve help, and it may be helpful to them; for still others help might make being disadvantaged all too attractive. Current welfare systems have not solved the many problems incident even to minor redistributions.
Some kinds of equality, such as equality before the law, are acceptable to everyone. But equality before the law is not enough for Rawls. It merely enjoins us to exclude everything irrelevant--everything not included by law--from legal decisions and does not equalize much. Unless they help the most disadvantaged, Rawls wants inequalities of power, opportunity, and income to be altogther eliminated, since he has found no moral justification for the unequal distribution of chances and abilities which lead to unequal positions. Yet it inequality cannot be justified, it does not follow that equality is eo ipso philophically justified. I can find no moral justification for equality, or, once desert is excluded as a criterion, for any distribution. The notion of distributive justice remains, in Hayek's phrase, "a chimera."
RAWLS' ATTEMPT to justify equality, however unconvincing, is the best I know of. It made his A Theory of Justice justly famous. In Political Liberalism he defends it against sundry misunderstandings and criticisms, and insists that free and equal citizens would be rational in favoring equality if they did not know who would benefit from inequality. They would want to avoid an irrational risk. Two questions arise among many: 1) Why would it be rational to be so risk averse? 2) Why would the equal distribution decided on be just? Because it serves everybody's known interest equally? Or because everybody thinks it fair and reasonable? Rawls realizes that this is not enough. He wants to show that equality is morally just by reflecting a "sense of justice." Does he succeed?
As to 1), if the free and equal citizens must choose between, in effect, a lottery and equal distribution, equality does seem rational. Who would want to risk his lifelong fate on the small chance of winning held out by a lottery? However, those in the "original position" are not actually confronted with the usual lottery, in which many persons each get an infinitesimal chance for one of the very few prizes. In the original position everyone's chances of winning are quite decent, because there are many prizes. Although prevented by "the veil of ignorance" from knowing who will win, the free and equal citizens do know that most of them will: Only a small proportion of citizens is likely to be very poor. Since it is small the chances of becoming part of this proportion are slight. If the persons in the original position know the size of that proportion--which they will know since, according to Rawls, they know the general laws of economics--they can actually calculate their statistical chances. (Rawls seeks to deny this knowledge but cannot consistently do so.) It is hard to see, then, why an unequal distribution would appear irrational to those in the original position, unless they are extraordinarily risk averse.
As to 2), Rawls might not like a decision in favor of inequality, however rational, because he may not regard it as fair; but his argument hardly goes beyond a definition of what is normatively just. As did Thomas Jefferson, Rawls believes that "all men are created equal" in some moral sense, and that society must reflect as much. Jefferson thought this assertion "self evident" and provided no proof. Rawls tries. His rational, reasonable citizens have "a capacity" for a "sense of justice" and for conceiving the good, which leads them to favor equality. Despite the careful elaboration, Rawls does not seem to provide more proof than Jefferson did. Perhaps normative rules, even contractarian ones, ultimately resist the normative justification one longs for.
I do not want to end without noting that, hidden in what at times seems like an elaborate logomachia, Rawls makes a number of contributions to the discussion of an ideal society. His distinction between political conceptions, which concern us as citizens, and comprehensive doctrines, which do not, is interesting. Political society can and must tolerate comprehensive doctrines without identifying with any, or allowing them to be imposed. This usefully amplifies John Locke.
STILL A CAVEAT may not be amiss. Societies are not based on the best philosphical principles from Plato to Rawls. Such principles explain, suggest, sometimes even influence. But "comprehensive doctrines" are what bind people together in one society, are what make them regard others as fellow humans, as ends in themselves, are what create (limited) solidarity, charity, and a readiness to sacrifice, without which there can be no national community and no national defense. Mutual identification through shared customs, history, emotions and, ultimately, values cannot be dispensed with. Hence the social importance of religion. The comprehensive doctrines from which Political Liberalism wants to divorce political society are essential to it; and they may require some support beyond mere toleration. In practice, the separation of political society from comprehensive doctrines can never go as far as Rawls would like--unless the population consists of liberal philosophers.
Considering communism or Nazism, the Europe of the past, or religiously based states such as Iran, nationalism, the former Yugoslavia and the former Soviet Union, one must hope that the rational and the reasonable will not be altogether submerged; one can hardly dare hope that it will prevail. Contrary to Hegel, history never seems to end--not even with Political Liberalism.