Hendrik Nijhuis, De stad, vloek of zegen?

26 januari 2010, bijdrage voor het ALFI dispuut op 21 juni 2010

Voor het eerst in de geschiedenis wonen er binnenkort meer wereldburgers in de stad dan op het platteland, zo voorspelde het bevolkingsfonds van de Verenigde Naties verleden jaar. De mens van de 21e eeuw is een stadsmens.  De verstedelijking van de wereld voltrekt zich in een ongekend tempo. Iedere week komt er een miljoen nieuwe stadsbewoners bij, zo’n 180.000 per dag. Een groei die volgens de VN onomkeerbaar is. Verstedelijking gaat vaak ten koste van landbouw- of natuurgebieden, omdat steden daar plek vinden om zich uit te breiden.

Het fenomeen stad is al oud. Naar onze begrippen is de antieke stad klein van afmeting Jericho telde 40 hectare en Babylon was was 1200 hectare groot maar de stad die gold als de stad met de meeste inwoners was de Chinese stad Ch’ang-an die rond 800 na christus meer dan 750.000 mensen telde. Met het begrip stad werd ook wel een stadstaat of megalopolis aangeduid. Momenteel is Shanghai de grootste stad met meer dan 15 miljoen inwoners. Pas op de 18e plaats komt New York als eerste westerse stad met 8.219.262 inwoners. Er is niet een eensluidende definitie voor de term stad. Meestal wordt deze term in verband gebracht met het inwoneraantal of de oppervlakte maar daarmee is de term stad niet volledig onder woorden gebracht.

Robert Pirsig noemt de stad de meest dynamische plek op aarde De stad bestaat uit systemen die door mensen zijn gemaakt zoals verkeerssystemen en elektrische systemen die ook los van elkaar kunnen bestaan maar die door een kracht bijeen wordt gehouden. Pirsig noemt deze kracht 'de Reus'. Om in een stad te kunnen leven moet je dynamisch zijn en statische patronen afleggen om vrij te zijn. Vrijheid op zich betekent niets dan ontsnappen aan iets negatiefs. (Laila 1991) Pirsig beschouwt de stad als de motor van de mensheid en dus als iets positiefs. Maar Johan H.J. van der Pot (De beheersing van de technische vooruitgang, Wijsgerig Perspectief 22 (1981/2) p.30-35) ziet ook een andere kant. Hij betwist de bestuurbaarheid van de technische ontwikkelingen. Hij onderscheidt vier soorten opvattingen en beschouwingswijze van de techniek en diens vooruitgang, te weten: fatalistische opvattingen, techniek-optimistische opvatting, appelerende beschouwingen en de instrumentele opvatting van de techniek. Slechts de tweede opvatting is positief. De overige drie opvattingen staan voor de aanname dat technische ontwikkelingen onbestuurbaar zijn en dat alertheid is geboden. Ook Albert Schweitzer ziet een negatieve kant aan de technische ontwikkeling. Hij is van mening dat stadsbewoners geestelijk het meest gevaar lopen tegen een verkeerde cultuur. Hij schrijft;

"De mens moet te gelijkertijd een denkend en vrij man zijn. Bij de moderne mens zijn deze (eigenschappen) verminderd. De stoffelijke veroveringen maken de mens onafhankelijker van de natuur maar het aantal is veel geringer. Meer mensen worden van baas tot slaaf. De zich ontwikkelende onvrijheid stijgt doordat het bedrijfsleven mensen losrukt van de voedende bodem, van het eigen huis en van de natuur. Daarbij wordt het nadenken over cultuur als zodanig door elkaar tegensprekende belangen-idealen tegengewerkt."

. De overdreven organisatie van onze openbare verhoudingen werkt belemmerend op de cultuur. Politieke, religieuze en economische gemeenschappen streven naar de hoogste graad van uiterlijke geschiktheid en verworden zo tot machines in plaats van levende organismen. Het leven van mensen speelt zich geheel af in organisaties door welke hij zijn zelfstandigheid verliest en hij slechts nog kan denken in de geest van de organisatie. Ideeën van mensen op mensen heeft niet meer plaats. Er staan zo veel inzichten vast zonder dat er invloed op uitgeoefend kan worden. Ze gelden als taboe en ze worden buiten de conversatie en buiten de kritiek gehouden. Het individu krijgt zo steeds minder invloed over zichzelf. De gemeenschap beschikt over hem. Van deze instituties krijgt hij de meningsvorming die hij voor die van hem zelf houdt. Door een algemene wilsdaad is de vrijheid van denken buiten gebruik gesteld. De gemeenschap beschikt over hem. Van haar betrekt hij de meningen, politiek, religieuze en andere. Niet alleen in intellectueel opzicht maar ook in ethisch opzicht is dit het geval Stadsbewoners lopen geestelijk het meest gevaar. De cultuur moet worden behoed tegen de stadsgeest".

In een later stadium zal Herbert Marcuse hierover een politiek sausje gooien (De Eendimensionale Mens). Ik voer deze meningen zo uitgebreid op omdat het negatieve beeld van de stad ook te vinden is bij hedendaagse terroristen. In een artikel in het NRC van 9 januari 2010 werkt Hubert Smeets deze stelling uit.

"Het geloof in een democratiseringselixer, als wapen tegen het terrorisme, gaat voorbij aan een ondergewaardeerde voedingsbodem voor modern terroristisch geweld: het anti-stedelijke sentiment van de aanstichters. Laqueur waarschuwde tien jaar geleden voor de consequenties van de wereldwijde en onbeheersbare urbanisatie en vergeleek die met de sociale en politieke gevolgen van de verstedelijking van Europa in de negentiende eeuw, de tijd van Dickens en Dostojevski."………………..

Smeets vervolgt;"In deze smeltkroes van mobiliteit en emancipatie enerzijds en horige arbeid en armoede anderzijds kunnen theorie en praktijk gedijen. De missie is de stedelijke wereld te zuiveren van het kwaad".

Zelfs al tijdens de eerste grote verstedelijkingsgolf, in Romeinse tijd, was er sprake van anti-stedelijke sentimenten. Zo verbindt Vergilius In ‘Het Boerenbedrijf’ de mythische Gouden Eeuw met het eenvoudige geluk van de landman, ver weg van het hectische en overdadig luxueuze bestaan in de stad.;

"Welzalig boerenvolk, - als het tenminste
besef had van zijn eigen zegeningen! [..]
Zij zoeken rust in onbekrompen ruimten
met grotten, zuivere meren, koele dalen.
Men kan er nog geloei van koeien horen
en heerlijk slapen onder loof van bomen.
Er zijn nog weiden in de bergen, wouden
waarin het wild zijn legers heeft gevonden."

Drs. Johan van Zoest, (TU Eindhoven, zie www.bwk.tue.nl/biotope-city) heeft het item natuur in de stad beschreven. Hij komt tot de volgende conclusies;

De behoefte om de stad van tijd tot tijd te kunnen ontvluchten zou geworteld zijn in diepgewortelde psychologische behoeften. De belangrijkste argumenten voor deze stellingname zijn:

De stad heeft op vele mensen een aantrekkingskracht die zijn weerga niet kent. Maar deze aantrekkingskracht is doorgaans maar tijdelijk. Op gezette tijden zoekt ook de stadsmens de natuur; hoe schamel soms ook het stadspark kan zijn. Tegelijkertijd dringt de natuur door tot in de stad maar wordt door de stadsmens niet gezien, niet als natuur ervaren of als lastig ervaren. De stad is de overheersende factor en slokt alle aandacht op. Fascinatie voor de stad is van alle tijden omdat de stad zorgde voor ontwikkeling van nieuwe inzichten op technisch en cultureel gebied. Als zodanig zou een stad aan te merken zijn als motor voor de mensheid maar ze is tegelijkertijd ook een monster dat mensen en natuur verslindt.

Stelling

De stad is de meest dynamische plek op aarde met dien verstande dat de dynamiek van technische origine is en dat zij onbeheersbaar is. Het lijdt geen twijfel dat evenals de stadsvogel welker lied is veranderd door het stadsleven ook het wezen van de stadsmens aan de stad onderhevig is. Uit vorenstaande blijkt dat het stadsleven niet vrijere mensen maakt maar dat leven in de stad de mens een beperkter blik geeft op de werkelijkheid. De technologie heeft in de stad de suprematie over de mens en deze positie zal in de toekomst alleen maar sterker worden.

 

Gebruikte literatuur;

Bakker J.H., Welkom in Megapolis, Atlas, Amsterdam, 2008

Pirsig R., Lila, Bert Bakker, Amsterdam, 1991

Schweitzer A., Verval en Wederopbouw der Cultuur, Tjeenk Willink, Haarlem, 1928