De (meta-)psychologie van Aristoteles.

Voor de alficlub, februari 2011.

Van Eite.

Beter: de wijsgerige antropologie. Of: de metapsychologie. Maar de psychologen zien in Aristoteles toch hun voorvader en terecht; in elk geval was A de eerste die een min of meer systematische theorie over psychische functies presenteerde.

Het belangrijkste werk is De Anima, veelal vertaald als Over de Ziel, On the Soul etc. Dit is een berucht en notoir lastig geschrift en deze bekende vertalingen van de titel zijn op zichzelf al betwistbaar. Immers: ‘de’ of ‘the’ verwijst naar iets ‘zelfstandigs’; zoals in HET lichaam en DE ziel of geest. En juist dat is bij A zeker niet zo simpel. In een paar vertalingen wordt de formulering ‘soul’ gebruikt; zonder ‘the’ ervoor.

Men moet zich realiseren is dat A waarschijnlijk niets zelf heeft geschreven, maar dat wij het doen met wat we noemen college-aantekeningen, in een berucht lastig Grieks. (En dat is iets waar ik zelf niets van af weet)

Men moet zich ook realiseren dat De Anima in de middeleeuwen via de Moorse intellectuelen in Spanje in Europa leesbaar en bekend is gekomen en dat de toenmalige Westerse intellectuelen, de clerus, al zwaar in het neo-platonisme verwikkeld waren en moeite hadden met A en zeker met De Anima, dat zo duidelijk anti-platoons en irreligieus was. De exegetische puzzels van De Anima lagen in onze cultuur dus al vroeg in een filosofisch zeer ‘gekleurde’ omgeving.

De Anima bestaat uit 3 delen.

In het eerste deel neemt A zijn voorgangers op de korrel en dat levert boeiende stukken op; vooral over Plato.

In het tweede deel begint A overnieuw; gewoon ‘from scratch’: waar gaat het om? En dan begint hij met een begripsbepaling.

In het derde deel gaat het over wat we nu een aantal psychische functies zouden noemen en met name hier ligt voor psychologen de start van hun vakgebied.

Het tweede deel is filosofisch het meest boeiend en lastig en ook actueel: nog steeds zijn ook recente filosofen die het MindBrainProblem willen doordenken met A bezig. Het grote boek van Bennett en Hacker, Philosophical foundations of Neuroscience, is een lang pleidooi om beter naar A te luisteren dan gebruikelijk is. Juist omdat bij A (bijna) geen dualisme in de ons bekende vormen te vinden is. Er is bij hem geen mind-body-duality. Er is een body met mind, een ‘bezield’ lichaam, wat niet betekent een lichaam met een ziel! Maar de ‘eenheid van lichaam en geest’ zul je bij A ook niet vinden!

Zoals ik al meldde: er is een scala aan vertalingen en met name de sleutelpassages zijn divers vertaald. Op internet zijn in elk geval die van Hicks en Smith te vinden en die zijn bekend; ik heb een aantal sleutelpassages uit het begin van deel 2 onder elkaar gezet en zal op de 21ste nog wat meer bij me hebben.

Bij De Anima geldt wat ook voor de metafysica van A zal gelden: we kunnen hem alleen lezen door de brillen van eerdere lezers in de vorm van interpretaties die al eeuwen gevormd en misvormd zijn. Wij kunnen die interpretaties dan weer herinterpreteren.

Natuurlijk is het uiterst interessant om precies te weten wat A nu eigenlijk zelf beweerde hij biedt de filosofoloog talrijke uitdagingen!

Maar voor een filosoof is veel interessanter waar hij het over had en hoe zich dat verhoudt tot waar wij het over hebben. Dus meer de conceptuele dan de exegetische kwesties. Zijn zijn vragen van 2300 jaar geleden deels nog de onze? Ik denk het wel, maar dat wordt puzzelen.

Dat geldt voor de Anima en voor de Metafysica en voor de ethiek en voor de logica en voor A’s retorica en politica en poëtica en wat al niet.

De Anima/On the Soul, deel II.1

412a. (Smith) We are in the habit of recognizing, as one determinate kind of what is, substance, and that in several senses, (a) in the sense of matter or that which in itself is not 'a this', and (b) in the sense of form or essence, which is that precisely in virtue of which a thing is called 'a this', and thirdly (c) in the sense of that which is compounded of both (a) and (b). Now matter is potentiality, form actuality; of the latter there are two grades related to one another as e.g. knowledge to the exercise of knowledge.

412a (Hicks) Now there is one class of existent things which we call substance, including under the term, firstly, matter, which in itself is not this or that; secondly, shape or form, in virtue of which the term this or that is at once applied; thirdly, the whole made up of matter and form. Matter is identical with potentiality, form with actuality.

And there are two meanings of actuality: knowledge illustrates the one, exercise of knowledge the other.

Among substances are by general consent reckoned bodies and especially natural bodies; for they are the principles of all other bodies. Of natural bodies some have life in them, others not; by life we mean self-nutrition and growth (with its correlative decay). It follows that every natural body which has life in it is a substance in the sense of a composite.

Now bodies above all things are held to be substances, particularly such bodies as are the work of nature; for to these all the rest owe their origin.

Of natural bodies some possess life and some do not: where by life we mean the power of self-nourishment and of independent growth and decay. Consequently every natural body possessed of life must be substance, and substance of the composite order

But since it is also a body of such and such a kind, viz. having life, the body cannot be soul; the body is the subject or matter, not what is attributed to it. Hence the soul must be a substance in the sense of the form of a natural body having life potentially within it. But substance is actuality, and thus soul is the actuality of a body as above characterized. Now the word actuality has two senses corresponding respectively to the possession of knowledge and the actual exercise of knowledge. It is obvious that the soul is actuality in the first sense, viz. that of knowledge as possessed, for both sleeping and waking presuppose the existence of soul, and of these waking corresponds to actual knowing, sleeping to knowledge possessed but not employed, and, in the history of the individual, knowledge comes before its employment or exercise.

That is why the soul is the first grade of actuality of a natural body having life potentially in it.

And since in fact we have here body with a certain attribute, namely, the possession of life, the body will not be the soul: for the body is not an attribute of a subject, it stands rather for a subject of attributes, that is, matter. It must follow, then, that soul is substance in the sense that it is the form of a natural body having in it the capacity of life. Such substance is actuality. The soul, therefore, is the actuality of the body above described. But the term 'actuality' is used in two senses; in the one it answers to knowledge, in the other to the exercise of knowledge.

Clearly in this case it is analogous to knowledge: for sleep, as well as waking, implies the presence of soul; and, whilst waking is analogous to the exercise of knowledge, sleep is analogous to the possession of knowledge without its exercise; and in the same individual

the possession of knowledge comes in order of time before its exercise. Hence soul is the first actuality of a natural body having in it the capacity of life. And a body which is possessed of organs answers to this description.

The body so described is a body which is organized. The parts of plants in spite of their extreme simplicity are 'organs'; e.g. the leaf serves to shelter the pericarp, the pericarp to shelter the fruit, while the roots of plants are analogous to the mouth of animals, both serving for the absorption of food. If, then, we have to give a general formula applicable to all kinds of soul, we must describe it as the first grade of actuality of a natural organized body. That is why we can wholly dismiss as unnecessary the question whether the soul and the body are one: it is as meaningless as to ask whether the wax and the shape given to it by the stamp are one, or generally the matter of a thing and that of which it is the matter. Unity has many senses (as many as 'is' has), but the most proper and fundamental sense of both is the relation of an actuality to that of which it is the actuality.

We may note that the parts of plants, as well as those of animals, are organs, though of a very simple sort: for instance, a leaf is the sheath of the pod and the pod of the fruit. The roots, again, are analogous to the mouths of animals, both serving to take in nourishment. If, then, we have to make a general statement touching soul in all its forms, the soul will be the first actuality of a natural body furnished with organs. Hence there is no need to enquire whether soul and body are one, any more than whether the wax and the imprint are one; or, in general, whether the matter of a thing is the same with that of which it is the matter. For, of all the various meanings borne by the terms unity and being, actuality is the meaning which belongs to them by the fullest right.

We have now given an answer to the question, What is soul? -- an answer which applies to it in its full extent. It is substance in the sense which corresponds to the definitive formula of a thing's essence. That means that it is 'the essential whatness' of a body of the character just assigned.

It has now been stated in general terms what soul is, namely, substance as notion or form. And this is the quiddity of such and such a body.

(vert. Lawson-Tancred 1986) We have then said what soul is in general, substance in accordance with the account of the thing.

(vertaling von Kirchmannn) Hiermit habe ich im Allgemeinen das Was der Seele angegeben –sie ist ein Selbstandig-Seiendes dem Begriff nach.

(vertaling Schomakers) Hiermee is in het algemeen gezegd wat de ziel is, namelijk een wezen in de zin van het begrip.

(vertaling Van Leeuwen) We hebben dus aangegeven wat te verstaan onder ‘ziel’, heel in het algemeen genomen: ze is een zelfstandigheid, beschouwd naar haar wezen.