De ‘oorzaken’ van Aristoteles.
Alfi-bijeenkomst 16 januari 2012
Eite Veening
Op deze eerste bijeenkomst in het nieuwe jaar staan de 4 ‘oorzaken’ van Ari centraal. De bekende oerteksten zijn bekend uit de Fysica en de Metafysica; Otto heeft die op onze dispuutssite netjes vermeld. Ik noem ze nog even in alfabetische volgorde: de efficient cause, de final cause, de formal cause en de material cause.
Het gaat dus om ‘causes’ en dat is al een vertaling van aitiai, wat wij dan weer vertalen als ‘oorzaken’. Maar hoezo ‘oorzaken’? De term ‘oorzaak’ gebruiken wij over het algemeen voor wat bij Ari de ‘efficient cause’ of de ‘material cause’ zijn.
Het lijkt dat de deskundigen het er wel over eens zijn dat het Ari primair te doen is om de mogelijke verklaringen van veranderingen. Het gaat dus om het onderscheiden van veranderingsverklaringen, of ‘responsibles’ zoals Watson ze noemt.
De vraag is dan: gaat het om ontologische of epistemische begrippen? Gaat het om de werkelijkheid van die veranderingen. ‘Zijn’ er dus vier oorzaken van veranderingen?
Of gaat het om mogelijke verklaringen van veranderingen? Dan zou het dus betekenen dat we veranderingen op vier manieren verklaren en dat er dus vier (soorten, typen) ‘theorieën’ voor veranderingen in gebruik zijn.
Ik denk dat we na een hermeneutische exercitie van de grondteksten en de commentaren, ook gezien Ari’s pragmatisme, dat laatste voorop mogen stellen: Ari komt op basis van inventarisatie en analyse tot de conclusie dat er vier manieren zijn waarop wij mensen veranderingen verklaren.
Dat past bij wat P.M.S. Hacker in zijn boek "Human Nature: the categorial framework" (2010) betoogt: de term ‘oorzaak’ is in dit verband niet al te handig en ook hij pleit voor iets dat zich laat formuleren als ‘verklaringsgronden’.
Ik stel dan ook voor om het op onze avond niet meer over de 4 oorzaken of causes te hebben, maar over de 4 veranderingsverklaringen; ‘ververen’ om het kort te houden. De stelling van Ari is dan dus: alle manieren waarop wij veranderingen in wat-dan-ook verklaren, zijn te verdelen over deze 4. Dat is iets wat we kunnen ‘controleren’: zijn er verklaringen voor veranderingen die niet passen in deze indeling?
Een invalshoek die Otto suggereerde is om ook nog eens te kijken naar de manier waarop Watson en Dilworth (D&W) dit benaderen in hun theorie over ‘philosophical profiles’ waarover ik al eens eerder een dispuutsinleiding hield en waar Otto en ik onze site met zelfonderzoek over maakten (philosophicalprofiles.org).
(In de eerstvolgende Qualia staat een interview met ons hierover; we proberen nog steeds om dit bij een breder publiek te introduceren en er onderzoek naar te (laten) doen. Maar dat terzijde.)
W&D baseren zich in tal van opzichten op Aristoteles en in hun vervolg op het denken van McKeon is Ari’s filosoferen een uitgangspunt voor heel veel.
Even ter herinnering: zij onderscheiden 4 ‘archic modes’ in het denken en dus ook in de filosofie en noemen die naar hun ‘originatoren’: de Sofisten, Democritus, Plato en Aristoteles. Waarbij belangrijk is dat Ari de laatste van deze 4 is en nadrukkelijk ‘integreert’: zoals we al gezien hebben gaat Ari in veel van zijn teksten terug naar zijn voorgangers en hoewel hij kritisch is, is hij zelden radicaal afwijzend, behalve als het om hun totaliserende, monopoliserende claims gaat.
In het boek ‘ The architectonisch of Meaning‘ van Watson stelt hij in het slothoofdstuk de thematiek van de 4 ververen expliciet te sprake en vraagt hij zich af of er een verband bestaat tussen ‘zijn’ 4 archic modes en de 4 ververen van Ari. In de pagina’s die volgen komt hij tot een aantal complexe maar wat mij betreft wel boeiende analyses. Ze zijn lastig te reproduceren.
Wat me wezenlijk lijkt is dat Watson zijn 4 ‘archic variables’ op eenzelfde manier ziet als de 4 ververen van Ari: als alternatieven die in principe evenwaardig naast elkaar bestaan en gehanteerd kunnen worden. Dat past bij zijn (en dat van zijn leermeester McKeon’s) pluralisme.
Hij beweert dus dat Ari van opvatting zou zijn geweest dat voor elk fenomeen, voor elke verandering, principieel 4 verklaringen te geven zijn die allemaal juist kunnen zijn, maar die verschillende typen zijn. Dat past bij zijn Archic variables: er zijn 4 manieren om na te denken over de dingen, het leven, de werkelijkheid, en die sluiten elkaar niet uit. Maar die sluiten elkaar wel ‘in’.
Als dat klopt, en dat lijkt me zeker het overwegen waard, dan is het dus zo dat Ari met zijn 4 ververen NIET bedoelde dat je bij een specifiek fenomeen moet kijken welke (van die 4) verklaringen klopt (en welke DUS niet), maar moet je kijken welke BINNEN die 4 opties de ‘beste’ verklaringen per optie, type, zijn.
Dat brengt mij tot nog iets: Als het klopt dat Ari 4 ververen onderscheidt, dan zijn dat dus 4 soorten hypotheses. Je moet dan wel PER SOORT een theorie hebben om hypotheses te kunnen formuleren. Ja? Als ik geen theorie heb, dan kan ik sowieso niet verklaren. Maar als ik een theorie heb, dan zal het en theorie zijn waarin een van die 4 ververen domineert.
Eventueel heb ik per verver een theorie. Dan kan een fenomeen overgedetermineerd zijn en op 4 verschillende manieren verklaard kunnen worden.
Dan is het wel heel duidelijk dus...
Wat ik me trouwens afvraag (maar dat terzijde) is of dit ook kan gelden voor de verklaring van niet-veranderingen. Dus hoe verklaar je dat ergens ‘niets verandert’? Ook volgens deze 4 manieren? Ik denk het eigenlijk wel....
Genoeg voor een avondje met en over Aristoteles, lijkt me.